ECLI:NL:RBDHA:2024:3382
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese regelgeving, met name de Dublinverordening, stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problemen van eiser, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij onder medische behandeling staat.
Eiser heeft betoogd dat de overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico is op een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheidstoestand. De rechtbank wijst erop dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd die zijn claims onderbouwen. Bovendien heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn als die in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen, zonder vergoeding van proceskosten.