ECLI:NL:RBDHA:2024:3382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 5 februari 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De Europese regelgeving, met name de Dublinverordening, stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat door Duitsland is aanvaard. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychische problemen van eiser, aangezien eiser niet heeft aangetoond dat hij onder medische behandeling staat.

Eiser heeft betoogd dat de overdracht aan Duitsland in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico is op een aanzienlijke verslechtering van zijn gezondheidstoestand. De rechtbank wijst erop dat eiser geen medische stukken heeft overgelegd die zijn claims onderbouwen. Bovendien heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn als die in Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4384

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 5 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor die asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
5. Niet in geschil is dat Duitsland op grond van de Dublinverordening de verantwoordelijke lidstaat is. Ook is niet in geschil dat voor Duitsland uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wat wel in geschil is of de staatssecretaris bij het nemen van het besluit voldoende oog heeft gehad voor de psychische problemen en of die problemen hem aanleiding hadden moeten geven de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen.
Had de staatssecretaris vóór het nemen van het overdrachtsbesluit advies moeten inwinnen bij het BMA?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor het nemen van het overdrachtsbesluit, gelet op medische omstandigheden, advies had moeten inwinnen bij het Bureau medische Advisering (BMA). Eiser kampt met een ernstige depressie en gedachten van suïcidaliteit. Deze psychische klachten zijn gerelateerd aan de problemen die hij tot op heden onder meer in Duitsland heeft ervaren. Eiser stelt namelijk dat hij in Duitsland uitgeprocedeerd is en dat de Duitse autoriteiten werken aan zijn uitzetting, waardoor hij veel stress ervaart.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat hij onder medische behandeling staat. Uit het patiëntendossier volgt dat sprake is van psychische problemen bij eiser, maar hieruit volgt niet dat hij onder specialistische medische behandeling staat van een arts. Gelet daarop had de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om vóór het nemen van het overdrachtsbesluit advies bij het BMA in te winnen.
Heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K.?
7. Eiser stelt dat een overdracht aan Duitsland, gelet op zijn onder 6 beschreven medische omstandigheden, kan leiden tot onomkeerbare gevolgen voor zijn mentale welzijn en een overdracht om die reden mogelijk in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [3]
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest C.K. De staatssecretaris mocht aan eiser tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij overdracht aan Duitsland sprake is van een reëel risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand. Eiser heeft namelijk geen medische stukken overgelegd die onderbouwen dat enkel de overdracht aan Duitsland zal leiden tot een verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Uit het patiëntendossier volgt dat sprake is van psychische problemen bij eiser, maar hieruit volgt niet dat overdracht aan Duitsland op zichzelf een reëel risico zal inhouden op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Mocht eiser van mening zijn dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, dan ligt het op de weg van eiser om hierover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet effectief zouden kunnen of willen helpen of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Gelet op zijn onder 6 beschreven medische omstandigheden, is volgens hem sprake van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdacht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. [4] Dat hij op dit moment geen specialistische behandeling krijgt, kan hem niet worden tegengeworpen. Dat heeft met zijn verblijfsstatus te maken.
8.1
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat geen aanleiding bestaat om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank stelt voorop dat de staatssecretaris voor Duitsland ervan mag uitgaan dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn als die in Nederland. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen en dat behandeling niet kan plaatsvinden in Duitsland. Tegen de achtergrond hiervan mocht de staatssecretaris aan eiser tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van deze rechtbank maakt dit oordeel niet anders, omdat deze uitspraak op belangrijke punten afwijkt van deze zaak. In deze zaak heeft eiser namelijk geen medische verklaring van een psychiater overgelegd. Daarnaast is geen sprake van afhankelijkheid van familie, omdat niet is gebleken dat eiser familie heeft in Nederland die hem zouden moeten steunen bij zijn psychische problemen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag terecht niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.4385.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (
4.Eiser wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 19 januari 2024, zaaknummer NL23.36438.