ECLI:NL:RBDHA:2024:3379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2521 en NL24.2522
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Marokkaanse eiser die behoort tot de Amazigh-Sahrawi en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 3 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 17 januari 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De reden hiervoor was dat de autoriteiten van Marokko het land als veilig beschouwen en de eiser niet geloofwaardig kon maken dat hij problemen ondervond vanwege zijn etnische achtergrond als Amazigh-Sahrawi.

De eiser, geboren in 1994, stelt dat hij onderdrukt wordt en dat zijn bevolkingsgroep geen rechten heeft in Marokko. Hij verwijst naar een familielid dat vergiftigd zou zijn en naar anderen die gevangenisstraffen hebben gekregen voor het opkomen voor hun rechten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet onterecht heeft geoordeeld dat de eiser geen geloofwaardige problemen heeft ondervonden. De rechtbank wijst erop dat de eiser op jonge leeftijd Marokko heeft verlaten en nooit eerder problemen heeft gemeld tijdens zijn eerdere asielprocedures.

De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening, maar oordeelt dat er geen aanleiding is om dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden is gedaan en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2521 en NL24.2522
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 3 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleende gemachtigde van verweerder (digitaal) deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben voor de zitting laten weten dat zij niet aanwezig zouden zijn.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1994 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft voor een derde keer een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiser heeft aan deze derde aanvraag ten grondslag gelegd dat hij behoort tot de Amazigh-Sahrawi. Zijn volk wordt onderdrukt en heeft geen rechten in Marokko. Een familielid van hem zou zijn vergiftigd en mensen die demonstreerden voor hun rechten zijn tot lange gevangenisstraffen veroordeeld. Verweerder vindt het ongeloofwaardig dat eiser problemen heeft gehad vanwege het behoren tot de Amazigh-Sahrawi. Omdat Marokko verder als een veilig land van herkomst is aangemerkt, heeft verweerder de asielaanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij handhaaft zijn standpunt dat hij behoort tot de Amazigh-Sahrawi en daardoor zal worden gediscrimineerd. Het is onmogelijk om daarvoor bescherming in te roepen bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser vindt verder dat de afwijzing in strijd is met het recht om zijn familie- en gezinsleven uit te oefenen [2] . Hij heeft namelijk een dochtertje in België. Tot slot betoogt eiser dat hem geen nieuw terugkeerbesluit en inreisverbod kan worden opgelegd. Verweerder geeft namelijk zelf aan dat er eerder een terugkeerbesluit en inreisverbod zijn opgelegd en dat die nog van kracht zijn. Dat eerdere terugkeerbesluit en inreisverbod heeft eiser echter nooit ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het niet ten onrechte ongeloofwaardig vindt dat eiser vanwege het behoren tot de Amazigh-Sahrawi problemen heeft gehad. Verweerder heeft in dit kader van belang mogen vinden dat eiser op jonge leeftijd is vertrokken uit Marokko en dat hij zelf heeft verklaard dat hij nooit problemen heeft gehad in Marokko. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser meerdere asielprocedures heeft doorlopen en nog nooit iets heeft verklaard over de gestelde problemen van zijn bevolkingsgroep, ondanks dat die problemen volgens hem al spelen sinds zijn vertrek in 2009. De enkele stelling in beroep dat eiser wel behoort tot de Amazigh-Sahrawi en dat hij zal worden gediscrimineerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Los van het feit dat hieruit niet blijkt dat eiser persoonlijk problemen heeft gehad, gaat het hier om een herhaling en om een stelling die eiser niet heeft onderbouwd of geconcretiseerd.
4.1.
Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM kan niet slagen. Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft gesteld, is verweerder niet gehouden om bij een herhaalde asielaanvraag te toetsen of een vreemdeling ambtshalve een reguliere vergunning moet worden verleend omdat zijn uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM [3] . Daarbij komt dat verweerder (ten overvloede) terecht heeft gesteld dat eiser geen stukken heeft overgelegd om aan te tonen dat hij daadwerkelijk kinderen heeft.
4.2.
Over het voornemen en het inreisverbod overweegt de rechtbank het volgende. Op de zitting heeft verweerder aangegeven dat het opleggen van een nieuw terugkeerbesluit en inreisverbod, zoals verwoord in het bestreden besluit, als kennelijke verschrijving moet worden gezien. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder hierin niet te volgen. In het voornemen, dat is ingelast bij het bestreden besluit, is er namelijk op gewezen dat aan eiser bij besluit van 3 oktober 2023 al een terugkeerbesluit en inreisverbod is opgelegd. Omdat eiser op dat moment met onbekende bestemming was vertrokken en er geen gemachtigde bekend was, heeft verweerder in lijn met zijn beleid een melding van terinzagelegging opgehangen op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum [4] . Het is dan ook aan eiser om aannemelijk te maken dat van een rechtsgeldige wijze van bekendmaking geen sprake is. Daarin is hij met zijn enkele stelling niet geslaagd. Nu eiser
tegen het besluit van 3 oktober 2023 geen beroep heeft ingesteld, staat dat besluit (inclusief het terugkeerbesluit en het inreisverbod) in rechte vast.

Conclusie en gevolgen5.Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers asielaanvraag in stand blijft.

6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie ook artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
4.Paragraaf C1/2.13 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).