In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van een Marokkaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 3 januari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 17 januari 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De reden hiervoor was dat de autoriteiten van Marokko het land als veilig beschouwen en de eiser niet geloofwaardig kon maken dat hij problemen ondervond vanwege zijn etnische achtergrond als Amazigh-Sahrawi.
De eiser, geboren in 1994, stelt dat hij onderdrukt wordt en dat zijn bevolkingsgroep geen rechten heeft in Marokko. Hij verwijst naar een familielid dat vergiftigd zou zijn en naar anderen die gevangenisstraffen hebben gekregen voor het opkomen voor hun rechten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet onterecht heeft geoordeeld dat de eiser geen geloofwaardige problemen heeft ondervonden. De rechtbank wijst erop dat de eiser op jonge leeftijd Marokko heeft verlaten en nooit eerder problemen heeft gemeld tijdens zijn eerdere asielprocedures.
De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening, maar oordeelt dat er geen aanleiding is om dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden is gedaan en dat het beroep ongegrond is. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Raad van State.