ECLI:NL:RBDHA:2024:3378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1941 en NL24.1942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van homoseksuele geaardheid en beoordeling van voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren op 21 november 1998 en van Marokkaanse nationaliteit, heeft op 2 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij homoseksueel is en daardoor gevaar loopt bij terugkeer naar Marokko. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 januari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de staatssecretaris de geclaimde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig achtte. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 8 februari 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij tot zijn geaardheid is gekomen en heeft summier en vaag verklaard over zijn relatie met een Spaanse man en de lhbti-gemeenschap in Nederland en Marokko. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. Eiser heeft ook een verklaring ingediend na de termijn voor het indienen van zienswijzen, maar de rechtbank oordeelt dat dit zorgvuldigheidsgebrek niet tot benadeling van eiser heeft geleid.

Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1941 en NL23.1942
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Gieskes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Hij heeft op 2 januari 2024 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 17 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, K. Farabi als tolk en de gemachtigde van verweerder (digitaal).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt te zijn geboren op 21 november 1998 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft voor een tweede keer asiel aangevraagd in Nederland. Hij legt aan deze laatste aanvraag ten grondslag dat hij homoseksueel is en dat hij daarom gevaar loopt als hij terug moet keren naar Marokko. Eiser is bang dat hij in de gevangenis terechtkomt of zelfs zal worden vermoord. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder vindt het ongeloofwaardig dat eiser homoseksueel is en dat hij daardoor problemen heeft gehad. Verweerder werpt tegen dat eiser nu pas met dit asielmotief komt en dat hij oppervlakkig, algemeen, summier, onpersoonlijk dan wel vaag heeft verklaard over 1) hoe hij erachter kwam dat hij homoseksueel was 2) hoe het voor hem was om zijn homoseksuele gevoelens voor zich te houden 3) zijn relatie met een Spaanse man en 4) de lhbti-gemeenschap in Nederland en Marokko. Verder geldt dat Marokko een veilig land van herkomst is. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hij onder een van
de uitzonderingscategorieën valt of dat Marokko voor hem persoonlijk niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft eisers gestelde homoseksuele geaardheid en de daaruit voortkomende problemen ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft niet vaag, summier, algemeen of onpersoonlijk verklaard over de verschillende onderwerpen. Verweerder heeft een aantal omstandigheden ook niet betrokken, zoals eisers wens om een “gewone” relatie te hebben en eisers kennis van lhbti-gelegenheden en het homohuwelijk in Nederland. Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser, hij is laaggeschoold. Ook heeft eiser een verklaring van een ex overgelegd en heeft hij aangegeven ongelovig te zijn. Beide omstandigheden heeft verweerder niet betrokken. Tot slot vindt eiser dat zijn aanvraag in ieder geval niet als kennelijk ongegrond afgedaan kon worden, omdat het om een lhbti-zaak gaat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen. Zij legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser oppervlakkig en algemeen heeft verklaard over hoe hij erachter kwam dat hij homoseksueel is. Zo heeft verweerder mogen stellen dat eisers verklaringen in dit kader vooral lijken te zijn gebaseerd op het seksuele aspect. Van eiser mag worden verwacht dat hij inzichtelijk en uitgebreid kan verklaren over zijn persoonlijke belevenissen met betrekking tot zijn geaardheid. Ondanks dat eiser hier tijdens het gehoor meerdere keren naar is gevraagd, is eiser blijven steken in verklaringen over “een gevoel in zijn hart” en de wens om seks te hebben met mannen [2] . Eiser heeft verder verklaard dat hij sinds zijn jeugd zijn leven al met een man wil delen. Als hierop wordt doorgevraagd, volstaat eiser met verklaringen over seks met mannen, “een gevoel in zijn hart” en dat hij op mannen valt [3] .
Verweerder heeft verder voldoende uitgelegd dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over zijn relatie met een Spaanse man en dat dit ernstig afbreuk doet aan zijn asielrelaas. Verweerder heeft in dit kader van belang kunnen vinden dat eiser meerdere
keren is gevraagd naar zijn gedachten en gevoelens bij de relatie en dat eiser daarbij in algemene en gelijke verklaringen blijft hangen. Zo geeft eiser aan dat hij een goed gevoel ervan kreeg, dat zijn hart open ging en dat hij een gevoel van blijdschap en liefde kreeg [4] . Als eiser meer specifiek wordt gevraagd wat hij leuk en juist minder leuk aan zijn ex-vriend vond, volstaat eiser met de verklaringen dat alles aan hem leuk was, dat hij knap, netjes en goed opgevoed was [5] . Eiser geeft verder aan niets minder leuk te vinden aan zijn ex-vriend. Verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser hiermee zijn gevoelens voor en gedachten over zijn ex-vriend niet inzichtelijk heeft gemaakt.
Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser summier en vaag heeft verklaard over de lhbti-gemeenschap in Nederland en Marokko. Zo komt eiser niet verder dan verklaringen dat homoseksuelen in Nederland niet op straat hoeven te leven, dat ze werk kunnen hebben, kunnen trouwen en dat hun rechten zijn gewaarborgd [6] . Verweerder heeft het opmerkelijk mogen vinden dat eiser niet meer weet te verklaren, nu hij heeft aangegeven dat hij in Marokko op social media kon zien dat homoseksuelen in Nederland rechten hebben en hij van anderen hoorde over de rechten van homoseksuelen in Nederland.
4.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder meerdere belangrijke verklaringen niet of onvoldoende heeft betrokken. Zo is verweerder in het bestreden besluit ingegaan op de verklaringen van eiser dat hij er ziek en verdrietig van werd dat hij zijn geaardheid geheim moest houden en dat hij geregeld moest huilen. Ook is verweerder ingegaan op eisers verklaringen hoe hij via Facebook in contact probeerde te komen met andere homoseksuelen. Verweerder heeft deze verklaringen betrokken en voldoende gemotiveerd waarom die verklaringen zijn conclusie niet anders maken. De enkele stelling van eiser dat hij het daarmee niet eens is, kan niet tot een ander oordeel leiden. Hetzelfde geldt volgens de rechtbank voor eisers betoog in beroep over zijn referentiekader en lhbti-gelegenheden. Ook hierop is verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan. Daarbij komt dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat verweerder uitgebreid is bevraagd en dat daar ruim de tijd voor is genomen. Ook heeft eiser niet nader onderbouwd op welke wijze er geen rekening is gehouden met zijn referentiekader en op welke punten hij dan anders verklaard zou hebben. Tot slot heeft verweerder er in het bestreden besluit al op gewezen dat eiser niet heeft onderbouwd hoe het ontbreken van een religie van invloed is op de geloofwaardigheid van zijn gestelde homoseksualiteit. Voor zover eiser betoogt dat verweerder dit ten onrechte niet als een apart relevant element heeft aangemerkt, volgt de rechtbank hem daarin niet. In het gehoor is aan eiser gevraagd wat de redenen zijn van zijn nieuwe asielaanvraag en eiser heeft in antwoord hierop niets gezegd over de omstandigheid dat hij ongelovig zou zijn. Ook de overige verklaringen tijdens het gehoor geven geen aanleiding om eisers betoog te volgen.
4.3.
Eiser heeft in beroep nog gewezen op een verklaring (hierna “de verklaring”) die hij op 16 januari 2024 per e-mail naar verweerder heeft gestuurd als aanvulling op zijn zienswijze. Niet is in geschil tussen partijen dat verweerder de verklaring niet heeft betrokken bij het bestreden besluit. De rechtbank is met eiser eens dat verweerder hierdoor onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat eiser deze e-mail heeft gestuurd na afloop van de termijn om zijn zienswijze in te dienen. Dit neemt niet weg dat uit artikel 3.116, zesde lid, van het Vb 2000 [7] volgt dat verweerder rekening houdt met een na afloop van de termijn ontvangen aanvulling op een eerder ingediende schriftelijke zienswijze als de beschikking nog niet bekend is gemaakt en de afdoening van de zaak daardoor niet ontoelaatbaar wordt vertraagd. Van een dergelijke situatie is in dit geval sprake volgens de rechtbank.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [8] te passeren, omdat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Verweerder is tijdens de zitting alsnog ingegaan op de verklaring. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tijdens de zitting voldoende gemotiveerd dat de verklaring de eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiser niet kan compenseren en dus niet leidt tot het geloofwaardig achten van eisers gestelde homoseksuele geaardheid. Verweerder heeft voldoende uitgelegd waarom aan de verklaring weinig waarde kan worden gehecht. Zo heeft verweerder erop gewezen dat eiser tijdens het gehoor alleen heeft verklaard over een relatie met Jordi. Eiser heeft nu een verklaring overgelegd van een andere man die stelt 6 maanden een relatie te hebben gehad met eiser. Over deze man heeft eiser in het gehoor echter nooit iets verklaard.
4.4.
Tot slot heeft eiser nog betoogd dat zijn aanvraag niet als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen, omdat zijn identiteit geloofwaardig is geacht en het om een lhbti-zaak gaat. De rechtbank stelt vast dat er geen rechtsregel in de weg staat aan het afdoen van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond in het geval dat een vreemdeling stelt lhbti te zijn. Zij volgt eiser daarom niet in dit betoog.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Nu de rechtbank artikel 6:22 van de Awb toepast, bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, c, en f, van de Vreemdelingenwet 2000
2.Met name pagina 6 en 7 van het gehoor opvolgende aanvraag.
3.Pagina 7 van het gehoor opvolgende aanvraag.
4.Pagina’s 20 tot en met 22 van het gehoor opvolgende aanvraag.
5.Pagina 22 van het gehoor opvolgende aanvraag.
6.Pagina’s 22 en 23 van het gehoor opvolgende aanvraag.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Algemene wet bestuursrecht.