ECLI:NL:RBDHA:2024:337
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep niet-tijdig, intrekking en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 4 januari 2024, wordt een verzoek om proceskostenveroordeling behandeld. De zaak betreft een beroep van verzoeker tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van verzoeker. Op 29 november 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna verzoeker het beroep heeft ingetrokken. Verzoeker heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank zijn toegewezen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De veroordeling in proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en verder uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank overweegt dat, omdat de Staatssecretaris tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door de aanvraag alsnog in te willigen, het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 218,75, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.W. van Eerden, en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2024.