ECLI:NL:RBDHA:2024:3361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Georgische vreemdeling en de beoordeling van voortvarendheid door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser, een Georgische vreemdeling, de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 maart 2024 in Breda was de eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek zou beletten. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de eiser niet in het bezit was van een geldig visum bij zijn inreis en dat hij geen vaste woon- of verblijfsplaats had, wat bijdraagt aan het risico op onttrekking aan het toezicht.

De eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris niet voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8272

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Djavakhadze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1970 en de Georgische nationaliteit te hebben.
Maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Tijdens de zitting heeft verweerder zware grond 3i laten vallen.
4. Eiser betwist zware grond 3b. Eiser heeft zich namelijk niet aan het toezicht kunnen onttrekken vanaf 19 februari 2024.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zware grond 3a niet heeft betwist en dat deze grond feitelijk juist is. Eiser was bij zijn inreis niet in het bezit van een geldig visum. De lichte gronden 4c en 4d zijn ook feitelijk juist. Eiser heeft namelijk geen vaste woon- of verblijfsplaats en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een risico op onttrekking aan het toezicht en aan het belemmeren van vertrek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat deze gronden tezamen voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen. Grond 3b behoeft hierom geen bespreking meer.
Voortvarendheid
6. Eiser stelt dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Eiser wilde vertrekken met IOM, maar door een omissie aan de kant van verweerder is het papsoort niet tijdig ontvangen. Het is onduidelijk waarom het paspoort naar Bureau Documenten moest.
7. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat er tijd nodig is om het paspoort op de juiste plek te krijgen en dat er in het kader van de uitzetting ook een T&O [3] -aanvraag is opgestart, mocht het paspoort te lang op zich laten wachten. De rechtbank stelt verder vast dat er met eiser op 4 maart 2024 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Op diezelfde dag heeft de regievoerder ook de T&O-aanvraag opgestart. Er is reeds daarom er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt.
Ambtshalve beoordeling
8. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Terug- en Overnameovereenkomst.