ECLI:NL:RBDHA:2024:3350

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 14 februari 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De staatssecretaris heeft de maatregel op 20 februari 2024 opgeheven, waarna eiser instemde met een schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek op 6 maart 2024 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. De rechtbank heeft overwogen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. Eiser voerde aan dat hij niet de gelegenheid had gehad om te reageren op de stukken met betrekking tot zijn staandehouding, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende gelegenheid had gekregen om zijn gronden in te dienen. De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 6 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2003 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Ontbrekende stukken en redelijk vermoeden van illegaal verblijf
3. Eiser voert aan dat de stukken met betrekking tot de staandehouding ontbreken in het dossier en dat hij daarom niet de gelegenheid heeft gehad om daarop te reageren.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser bij brief van 20 februari 2024 in de gelegenheid is gesteld om uiterlijk 22 februari 2024, om 17:00 uur, de gronden van het beroep in te dienen. Verder stelt de rechtbank vast dat de onderliggende stukken, waaronder de stukken met betrekking tot eisers staandehouding, op 21 februari 2024 door verweerder zijn toegevoegd aan het digitale dossier, zodat eiser voldoende gelegenheid had om hierop te reageren.
5. Verder blijkt uit het proces-verbaal staandehouding dat eiser geen of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn overdracht aan Duitsland en hij om die reden staande is gehouden, zodat reeds hierom voldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
  • 3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
  • 3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist de zware gronden 3e en 3l. Hiertoe voert hij aan dat hij in Duitsland in de war was toen hij zijn geboortedatum heeft opgegeven, zodat het hem niet kan worden tegengeworpen dat hij onjuiste informatie heeft verstrekt. Verder ontbreekt het overdrachtsbesluit in het dossier en kan hij daar niet op ingaan.
8. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
Zicht op overdracht
9. Eiser voert verder aan dacht het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn ontbreekt.
10. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn aan Duitsland ontbreekt nu eiser op 20 februari 2024 is overgedragen aan Duitsland.
Ambtshalve toets [5]
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.