ECLI:NL:RBDHA:2024:3340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5504
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een EU-onderdaan zonder verwijderingsbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Poolse nationaliteit houder, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 13 februari 2024 was genomen. Eiser stelde dat het verwijderingsbesluit ontbrak in het dossier, waardoor hij rechtmatig verblijf had als EU-onderdaan. Hij voerde aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat hij zijn verblijf in Nederland had beëindigd en hij op het punt stond een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

De rechtbank oordeelde dat het verwijderingsbesluit op 20 februari 2024 aan het dossier was toegevoegd, maar dat dit niet leidde tot een schending van het beginsel van een eerlijk proces, aangezien eiser op de hoogte was van de inhoud van het besluit en hierop had kunnen reageren. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief had beëindigd, ondanks zijn uitzetting naar Polen en zijn verblijf in andere landen. De rechtbank wees erop dat eiser in Nederland was teruggekeerd en dat zijn verblijf daar een voortzetting was van zijn eerdere verblijf.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. S.E. van de Merbel, met R. Ben Sellam als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5504

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiseres heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 6 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Eiser voert aan dat het verwijderingsbesluit ontbreekt in het dossier. Zonder verwijderingsbesluit heeft eiser als EU [2] -onderdaan rechtmatig verblijf, zodat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Verder verzoekt eiser het verwijderingsbesluit buiten beschouwing te laten als dit alsnog na het indienen van de gronden van beroep wordt toegevoegd aan het digitale dossier vanwege schending van het beginsel van een eerlijk proces. Eiser voert verder aan dat het verwijderingsbesluit is uitgewerkt nu hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Op 29 juli 2021 is hij in bewaring gesteld en nadien uitgezet en hij is met de kerst van 2023 pas teruggekeerd naar Nederland. Verder had eiser zijn hoofdverblijf in die periode niet in Nederland, had hier geen woning, familie of een bedrijf. Tot slot voert eiser aan dat hij opnieuw rechtmatig verblijf geniet in Nederland op grond van artikel 6 dan wel 7 van de Burgerschapsrichtlijn. [3] Eiser zal eind deze maand een arbeidsovereenkomst aangaan bij een bouwbedrijf en weet de namen te noemen van zijn potentiële werkgevers. Gelet hierop is de maatregel van bewaring dan ook onrechtmatig, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. De rechtbank stelt vast dat het verwijderingsbesluit van 13 juli 2020 op 20 februari 2024 aan het digitale dossier is toegevoegd. Dit is dan ook na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de gronden van beroep gedaan. Echter leidt dit niet tot de conclusie dat het beginsel van een eerlijk proces is geschonden. De rechtbank acht hierbij van belang dat het verwijderingsbesluit en de inhoud daarvan reeds bij eiser bekend was zodat eiser wel degelijk gelegenheid had om hierop te reageren. Verder ligt de inhoud van dit verwijderingsbesluit niet ter toetsing voor.
4. Verder volgt uit het arrest FS [4] dat, om opnieuw in aanmerking te komen voor een verblijfsrecht op hetzelfde grondgebied krachtens artikel 6, eerste lid, van de Burgerschapsrichtlijn, de burger van de Unie ten aanzien van wie een verwijderingsbesluit is genomen, het grondgebied van het gastland niet alleen fysiek moet hebben verlaten, maar ook zijn verblijf op dat grondgebied daadwerkelijk en effectief moet hebben beëindigd, zodat bij zijn terugkeer naar dat grondgebied niet kan worden aangenomen dat zijn verblijf in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied. De duur die de Unieburger buiten het grondgebied van het gastland verbleef, is voor de vaststelling van de daadwerkelijke en effectieve beëindiging van belang, maar niet beslissend. Daarnaast zijn elementen waaruit blijkt dat de Unieburger zijn banden met het gastland heeft verbroken van belang. De rechtbank wijst met name op punt 93 van dat arrest.
5. Uit het verwijderingsbesluit van 13 juli 2020 volgt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Hoewel eiser op 12 augustus 2021 is uitgezet naar Polen en hij voor een lange periode Nederland heeft verlaten, is de rechtbank van oordeel dat hij zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Hij heeft immers verklaard dat hij na zijn uitzetting een lange gevangenisstraf van acht maanden moest uitzitten in Polen, waarna hij nog twee weken in Polen heeft verbleven bij een vriend om vervolgens naar Parijs te vertrekken. [5] Verder heeft eiser verklaard sinds 2006 niet meer in Polen woonachtig te zijn. [6] Uit het dossier blijkt verder dat eiser op koningsdag 2023 is teruggekeerd naar Nederland, waarna hij telkens wisselend verblijf heeft in Nederland, België en Frankrijk. Hij is meermaals in Nederland aangehouden in verband met openstaande signaleringen en geregistreerd in verband met overlastmeldingen. Gelet hierop moet worden aangenomen dat zijn verblijf in Nederland in werkelijkheid een voortzetting is van zijn eerdere verblijf. Dit betekent dan ook dat geen nieuwe vrije termijn is gaan lopen en het verwijderingsbesluit van 13 juli 2020 nog steeds werking heeft.
6. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig is geweest. [7]
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Europese Unie.
3.Richtlijn 2004/38/EG.
4.HvJEU 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
5.Proces-verbaal van gehoor van 13 februari 2024, p. 3 van 6.
6.Proces-verbaal van gehoor van 13 februari 2024, p. 3 van 6.
7.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.