ECLI:NL:RBDHA:2024:3339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en informatieplicht onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming ingediend, wat leidde tot een verzoek om terugname door de Nederlandse autoriteiten. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, omdat hij niet de volledige informatiebrochure over de Dublinprocedure heeft ontvangen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 maart 2024, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de informatieplicht van verweerder voortvloeit uit de Dublinverordening, die vereist dat een vreemdeling geïnformeerd wordt over de procedure en zijn rechten. Eiser heeft gesteld dat hij niet de volledige informatie heeft ontvangen, wat volgens hem heeft geleid tot een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank concludeert echter dat, hoewel eiser mogelijk niet alle informatie heeft ontvangen, dit niet heeft geleid tot een andere uitkomst van de procedure. Eiser heeft niet onderbouwd dat het ontbreken van deel A van de brochure zijn belangen heeft geschaad. Bovendien heeft de rechtbank vastgesteld dat de informatie over de Dublinprocedure op andere manieren aan eiser is verstrekt.

De rechtbank oordeelt dat de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling is genomen door verweerder, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4739

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1981 en de Syrische nationaliteit te hebben.
Eiser heeft op 15 oktober 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Duitsland verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 20 september 2023 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 13 november 2023 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 14 november 2023 hebben de autoriteiten van Duitsland dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen op grond van artikel 4 van de Dublinverordening en de bijlagen X tot en met XIII van de Uitvoeringsverordening Dublin [3] nu uit het aanmeldgehoor niet blijkt dat verweerder aan eiser deel A van de informatiebrochure over de Dublinprocedure heeft uitgereikt. Daarnaast blijkt uit het aanmeldgehoor dat de inhoud van deel B van de informatiebrochure slechts summier is samengevat. Verweerder heeft derhalve niet aan zijn informatieplicht voldaan, zodat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek dat leidt tot nietigheid van het overdrachtsbesluit. Eiser beroept zich in dit verband op een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023. [4] Hieruit volgt dat beoordeeld moet worden of doordat de brochure niet aan eiser is verstrekt, hem de mogelijkheid is ontnomen om zijn argumenten op zodanige wijze naar voren te brengen dat de administratieve procedure jegens hem een andere uitkomst had kunnen hebben. Verweerder heeft in het gehoor niets gevraagd over de verhouding tussen eiser en zijn broer die eveneens in Nederland verblijft. Eiser beroept zich op artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland en dat het zijn verdragsverplichtingen nakomt.
5. Artikel 4, eerste lid, van de Dublinverordening verplicht de lidstaten om een vreemdeling, zodra deze een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, te informeren over de toepassing van de Dublinverordening, met name over de in dat lid genoemde onderwerpen. In het tweede lid is bepaald dat de informatie schriftelijk wordt verstrekt, en voorts ook mondeling indien dat nodig is voor een goed begrip van de vreemdeling van de informatie. Artikel 16bis in samenhang met bijlage X van de Uitvoeringsverordening Dublin voorziet in een gemeenschappelijke brochure, deel A en B, die ter uitvoering van voornoemde verplichtingen is opgesteld.
6. Niet in geschil is dat eiser tijdens het aanmeldgehoor in ieder geval deel B van de informatiebrochure heeft ontvangen. Uit het aanmeldgehoor blijkt daarnaast zonder meer dat vervolgens de Dublinprocedure aan eiser is uitgelegd en dat de gehoormedewerker eiser op de inhoud van de folder heeft gewezen. Of ook deel A van de folder is uitgereikt
laat de rechtbank in het midden nu dat om de hiernavolgende redenen niet afdoet aan de conclusie.
7. De op verweerder rustende verplichting om eiser op de hiervoor beschreven wijze van informatie te voorzien dient ertoe om eiser voor te bereiden op het ingevolge artikel 5 van de Dublinverordening voorgeschreven persoonlijk onderhoud. Hierdoor wordt bevorderd dat eiser zo goed en volledig mogelijk verklaart over feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een zorgvuldige besluitvorming. Eventuele gebreken of omissies in deze fase van de voorbereiding van de besluitvorming kunnen worden hersteld in de vervolgfase, na het voornemen. Eiser is in de gelegenheid geweest om een zienswijze in te dienen en heeft dat ook gedaan, waarbij hij is bijgestaan door zijn gemachtigde. Zoals verweerder terecht opmerkt heeft eiser niet onderbouwd welke belangrijke informatie uit de brochures hem zou zijn onthouden. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat de folders alom beschikbaar zijn. Eisers beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie leidt niet tot een ander oordeel. In het aangehaalde arrest gaat het om de vraag of sprake is van schending van de informatieplicht omdat de informatiebrochure(s) niet zijn uitgereikt. In het geval van eiser bestaat alleen twijfel over het uitreiken van deel A van de brochure. Los daarvan is gesteld noch gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat mogelijk aan hem niet beide brochures zijn uitgereikt. Reeds hierom meent de rechtbank dat sprake is van een andere situatie en slaagt de beroepsgrond niet. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat het uitreiken van beide brochures in zijn geval had geleid tot een andere uitkomst van zijn procedure.
8. Hoewel de rechtbank met eiser eens is dat verweerder in het nader gehoor geen verdere vragen heeft gesteld over de broer van eiser die in Nederland zou verblijven, leidt ook deze beroepsgrond niet tot een ander oordeel. Zo heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser de familieband met die broer niet heeft onderbouwd. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat eiser en zijn gestelde broer zodanig afhankelijk van elkaar zijn. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat overdracht van eiser aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft gelet daarop in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verordening (EU) nr. 118/2014
4.ECLI:EU:C:2023:934.