ECLI:NL:RBDHA:2024:3338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
C/09/659891 / JE RK 24-84 en C/09/660098 / JE RK 24-106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 22 februari 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2022. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, niet in staat is om te voldoen aan de emotionele behoeften van de minderjarige. Ondanks dat de moeder liefdevol is en de basisbehoeften van de minderjarige kan vervullen, zijn er zorgen over haar vermogen om stabiliteit en veiligheid te bieden. De moeder kampt met eigen problematiek en heeft onvoldoende stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren. De minderjarige woont momenteel bij de moeder in een moeder-kindhuis, maar deze plaatsing zal eindigen op 9 maart 2024, zonder alternatieve woonlocatie voor hen beiden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening te verlenen voor zes maanden, met als doel de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en de moeder de ruimte te geven om aan haar eigen problemen te werken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummers: C/09/659891 / JE RK 24-84 en C/09/660098 / JE RK 24-106
Datum uitspraak: 22 februari 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. S.M. Hoogenraad te Zoetermeer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 januari 2024;
  • verzoekschrift II met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 19 januari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 22 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de advocaat van de moeder.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door
[naam 2].
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 maart 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 10 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] woont sinds haar geboorte samen met de moeder bij moeder-kindhuis [woonvoorziening] . Er wordt gezien dat de moeder liefdevol is naar [minderjarige] en er zijn geen zorgen over de basale verzorging door de moeder. Er zijn wèl zorgen of de moeder aan de emotionele behoeften van [minderjarige] kan voldoen. De moeder kampt met eigen problematiek waardoor het bieden van emotionele warmte, veiligheid en stabiliteit haar onvoldoende lukt. Daarbij lukt het de moeder ook niet om optimaal gebruik te maken van de geboden hulp en ondersteuning van [woonvoorziening] . De moeder verblijft veel met [minderjarige] op haar kamer. Daardoor is er beperkt zicht op [minderjarige] . De moeder maakt ook onvoldoende stappen om haar eigen situatie te verbeteren. Daarbij gaat het om het vinden van werk, een opleiding, het starten met individuele behandeling en het vergroten van haar opvoedcapaciteiten.. Zij heeft een beperkt netwerk. [minderjarige] is getuige van conflicten tussen de moeder en haar vriend. [woonvoorziening] kan ook de veiligheid van de andere moeders en hun kinderen niet meer waarborgen. De plaatsing in het moeder-kindhuis zal daarom op 9 maart 2024 eindigen. Er is geen alternatieve locatie voor de moeder en [minderjarige] . Samen met de moeder is afgesproken dat [minderjarige] geplaatst zal worden binnen haar netwerk. De gecertificeerde instelling zal de moeder ondersteunen bij het vinden van een geschikte woonplek voor de moeder zelf.

4.De standpunten

De moeder heeft zich bij monde van haar advocaat gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter. De advocaat heeft ter zitting naar voren gebracht dat de moeder het fijn vindt dat [minderjarige] in een netwerkpleeggezin geplaatst zal worden. Het is belangrijk dat er een ruime omgangsregeling wordt bepaald, zodat de band tussen de moeder en [minderjarige] goed blijft. De moeder begrijpt dat zij de komende tijd hard aan de slag moet met zichzelf om een woning te vinden en aan haar problemen te werken.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige] in de opvoedomgeving bij de moeder. De zorgen zijn niet gelegen in de basale verzorging van [minderjarige] . De moeder is liefdevol en is in staat om [minderjarige] te voorzien in haar basisbehoeften. De moeder is momenteel echter niet in staat om te voldoen aan de emotionele behoeften van [minderjarige] en zij kan haar op dit moment geen stabiliteit en veiligheid bieden. Daarbij speelt de eigen problematiek van de moeder een rol. De moeder is niet altijd in staat om haar emoties te reguleren, wat voor onveilige situaties heeft gezorgd. Daar komt bij dat de relatie tussen de moeder en de vader van [minderjarige] conflictueus is, waardoor [minderjarige] geregeld getuige is geweest van verbale en fysieke agressie. De moeder en [minderjarige] hebben de afgelopen tijd in het moeder-kindhuis [woonvoorziening] verbleven, maar daar bleek de moeder onvoldoende in staat om de begeleiding en ondersteuning te accepteren en te werken aan haar opvoedvaardigheden. Vanwege meerdere incidenten heeft [woonvoorziening] besloten de plaatsing van de moeder en [minderjarige] te beëindigen, waardoor zij vanaf 10 maart 2024 geen onderkomen meer hebben. Gelet op de bovenstaande zorgen vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat de jeugdbeschermer langer bij [minderjarige] betrokken blijft. De jeugdbeschermer houdt toezicht op de ontwikkeling van [minderjarige] , zorgt ervoor dat de juiste hulpverlening wordt ingezet en ondersteunt de moeder bij het nemen van belangrijke beslissingen. Daarnaast vindt de kinderrechter het noodzakelijk dat [minderjarige] de komende tijd in een (netwerk)pleeggezin verblijft, zodat haar veiligheid wordt gewaarborgd en de moeder ruimte krijgt om aan zichzelf te werken. Het is belangrijk dat de moeder de juiste hulpverlening krijgt voor haar persoonlijke problematiek, aan haar opvoedvaardigheden werkt en een passende woonplek vindt.
5.2.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlenen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 10 maart 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 10 maart 2024 tot 10 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2024 door mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 12 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.