ECLI:NL:RBDHA:2024:3335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5998
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser, een Poolse nationaliteit houder, door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 14 februari 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waartegen hij beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in het kader van vreemdelingenrechtelijk toezicht was opgehouden, maar dat de maatregel was opgelegd vanwege het risico dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de gronden van de maatregel niet, maar voerde aan dat hij de mogelijkheid had moeten krijgen om zelfstandig terug te keren naar Polen. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was en dat eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5998

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 4 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en heeft de Poolse nationaliteit.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser voert aan dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 14 februari 2024 blijkt dat eiser is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending. Eiser is dan ook niet in het kader van het vreemdelingrechtelijke toezicht staande gehouden, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling of sprake is geweest een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Lichter middel en zicht op uitzetting
6. Eiser voert aan dat hem de mogelijkheid had moeten worden geboden om zelfstandig terug te keren naar Polen met behulp van zijn vrienden. Ook stelt eiser dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Verder werkt eiser niet mee aan zijn uitzetting. Zo heeft eiser geweigerd deel te nemen aan het vertrekgesprek op 16 februari 2024. Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
8. Uit het verweerschrift blijkt dat op 16 februari 2024 een T&O [4] -aanvraag is ingevuld en doorgestuurd naar de DIA [5] en dat deze op 19 februari 2024 doorgestuurd naar de Poolse autoriteiten. De Poolse autoriteiten hebben deze aanvraag geaccepteerd op 22 februari 2024. Op 23 februari 2024 is een vlucht aangevraagd. Verder weigert eiser mee te werken aan zijn uitzetting. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Polen ontbreekt.
Ambtshalve toets [6]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Terug- & Overnameovereenkomst.
5.Directie Internationale Aangelegenheden.
6.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.