ECLI:NL:RBDHA:2024:3326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5990
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd aan eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 14 februari 2024 was genomen. Eiser stelde dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende medewerking had verleend aan zijn overdracht naar Bulgarije, wat een significant risico op onttrekking aan het toezicht met zich meebracht. Eiser had ook aangevoerd dat er geen zicht was op een overdracht binnen een redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat hij op 27 februari 2024 al was overgedragen aan Bulgarije. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5990

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft desgevraagd ingestemd met een schriftelijke afdoening van het beroep. Op 4 maart 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1993 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de
vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag
worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment
voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
2. Eiser voert aan dat geen sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
3. Uit het proces-verbaal staandehouding blijkt dat eiser geen of onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn overdracht aan Bulgarije en hij om die reden staande is gehouden, zodat reeds hierom voldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
  • 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
En als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de zware gronden 3a en 3e feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen.
Lichter middel en zicht op overdracht
6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Hij is in het bezit van € 700,- en heeft vliegangst. Tot slot is geen zicht op overdracht binnen een redelijke termijn, aldus eiser.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, volgt een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Verder heeft eiser meermaals verklaard niet terug te willen naar Bulgarije. [5] Verweerder heeft daarnaast voldoende gemotiveerd dat evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat het zicht op overdracht binnen een redelijke termijn aan Bulgarije ontbreekt nu eiser op 27 februari 2024 is overgedragen aan Bulgarije onder begeleiding van een medische escort.
Ambtshalve toets [6]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Proces-verbaal van gehoor van 14 februari 2024, p. 4 en 5 van 9.
6.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.