ECLI:NL:RBDHA:2024:3315
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tijdelijke bescherming Oekraïense derdelander
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Oekraïense derdelander. De verzoeker had eerder tijdelijke bescherming gekregen, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beëindigd per 4 september 2023. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. In een eerdere uitspraak van 1 september 2023 was het besluit van 18 augustus 2023 geschorst totdat op het beroep zou worden beslist. Op 7 februari 2024 heeft de staatssecretaris het eerdere besluit ingetrokken, maar de verzoeker heeft aangegeven nog steeds belang te hebben bij vernietiging van het besluit, omdat de tijdelijke bescherming na 4 maart 2024 zou eindigen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Awb geoordeeld dat er onverwijlde spoed aanwezig was om de eerder getroffen voorlopige voorziening aan te vullen. De rechter heeft vastgesteld dat het belang van de verzoeker om de rechten van tijdelijk beschermde te behouden, zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om de bescherming per 4 maart 2024 te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het nieuwe verzoek om een voorlopige voorziening gegrond verklaard en bepaald dat de verzoeker de rechten verbonden aan de status van tijdelijk beschermde blijft behouden tot vier weken na de definitieve uitspraak op het beroep.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 875. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.