ECLI:NL:RBDHA:2024:3284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
09.808066-19 O
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een zaak van sextortion en criminele organisatie

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie en zich schuldig had gemaakt aan oplichting. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte heeft geschat op € 5.655,18. De verdachte is veroordeeld voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven en oplichting. Tijdens de zittingen op 15 en 16 januari 2024 heeft de rechtbank het standpunt van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel niet verantwoord kon worden ingeschat, gezien het aantal onbekende verdachten in de zaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit verschillende strafbare feiten, maar heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 2.606,67 en de betalingsverplichting op € 2.250,-. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 32 dagen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/808066-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van de officier van justitie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [geboorteplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 en 16 januari 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. H. Mol op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. S.M. Hoogenraad op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 5.655,18 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 12 maart 2024 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
  • oplichting.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde strafbare feiten. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij de berekening (grotendeels) gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 7 april 2020.
De conclusie van dit rapport luidt dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.655,18 bedraagt. In het rapport is ervan uitgegaan dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ten aanzien van zaaksdossiers 2, 6, 7, 8, 10 tot en met 15, 17 tot en met 22, 24, 25, 27, 31, 33, 35, 38, 39, 42, 44 en 45.
Wat betreft de criminele organisatie is in zaken waar specifieke betrokkenheid van [medeverdachte 1] is gebleken, tot uitgangspunt genomen dat aan de veroordeelde samen met [medeverdachte 2] een derde deel van de opbrengst is toegekomen. Van dit deel worden de katvangers betaald en het restant wordt evenredig gedeeld met [medeverdachte 2] . In zaken waarin geen specifieke betrokkenheid van [medeverdachte 1] is gebleken, wordt aan de veroordeelde een evenredig deel van de opbrengst toegerekend.
Daarnaast zien zaakdossiers 33 en 35 op de alleen aan de veroordeelde ten laste gelegde oplichtingen via Marktplaats. De gehele opbrengst in die zaken wordt aan de veroordeelde toegerekend.
De officier van justitie heeft tot uitgangspunt genomen dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen ten aanzien van de zaaksdossiers 6, 7, 8, 10 tot en met 15, 17 tot en met 22, 24, 25, 33, 35, 37, 38, 42, 44 en 45. De officier van justitie heeft wat betreft de wijze van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting gezocht bij de berekening in het rapport. In afwijking van het rapport, heeft de officier van justitie ook bij zaken waarin geen specifieke betrokkenheid van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 3] blijkt tot uitgangspunt genomen dat de veroordeelde evenredig heeft gedeeld in een derde deel van de opbrengst.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 16 januari 2024 primair op het standpunt gesteld dat de vordering gelet op de bepleite vrijspraken dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering wordt afgewezen omdat niet mogelijk is het wederrechtelijk verkregen voordeel verantwoord in te schatten. In tien van de 45 zaken is al niet bekend wie de verdachten zijn, hetgeen een aanzienlijk deel vormt. De officier van justitie heeft eerder, in de hoofdzaak, het standpunt ingenomen dat de veroordeelde niet kan worden gekoppeld aan de zaken met katvanger [naam 1] , maar deze zaken worden nu wel (onterecht) meegenomen bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag moet worden geschat, dat wil zeggen op € 1.245,- voor beide Marktplaatsoplichtingen (€ 620,- + € 625,-). Voorts dient nog rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
4.3.
Bewijsmiddelen
In bijlage 1 bij dit vonnis zijn de relevante bewijsmiddelen opgenomen. De rechtbank zal daarbij met een opgave van een bewijsmiddel volstaan, wanneer de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd of wanneer de inhoud overeenstemt met het bewijsmiddel in het onderliggende vonnis in de strafzaak.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Opbrengst
Uit het dossier blijkt dat er – naast de Marktplaats-oplichtingen waarvan alleen de veroordeelde wordt verdacht – 40 slachtoffers zijn die geld hebben overgeboekt naar de rekening van een katvanger. Het gaat om aangiftes dan wel verklaringen van slachtoffers waaruit blijkt dat zij zijn afgeperst en vervolgens geld hebben overgemaakt, in combinatie met bevindingen waaruit blijkt dat er daadwerkelijk geld is overgemaakt.
Voor zaaknummer 38 (met slachtoffer [slachtoffer 1] ) geldt dat niet. Het dossier bevat geen aangifte of verklaring van [slachtoffer 1] , waardoor de rechtbank onvoldoende aanwijzingen heeft om het overgemaakte geld als opbrengst uit een strafbaar feit te beschouwen.
Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de overige bedragen die zijn overgemaakt als opbrengst kunnen worden gekwalificeerd. Dat geldt echter niet voor de bedragen die zijn overgemaakt en die vervolgens zijn teruggestort. Dit is het geval geweest bij de slachtoffers [slachtoffer 2] (zaaksdossier 23) en [slachtoffer 3] (zaaksdossier 28). De bedragen die deze slachtoffers hebben overgemaakt, tellen daarom niet mee bij de opbrengst. Verder heeft het slachtoffer [slachtoffer 4] (zaaksdossier 29) € 1.800,- overgemaakt, maar is € 300,- teruggestort. Het bedrag dat is teruggestort, wordt in mindering gebracht op de opbrengst.
In totaal komt de opbrengst daarmee op een bedrag van € 46.335,00. Dit bedrag is exclusief de zaken 33 en 35.
Toerekening zaken aan de veroordeelde
Vervolgens is de vraag bij welke zaken de veroordeelde betrokken is geweest.
Anders dan in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en door de officier van justitie tot uitgangspunt is genomen, zal de rechtbank alleen voordeel uit een zaak aan een veroordeelde toerekenen indien er concrete aanwijzingen zijn dat de veroordeelde bij die specifieke zaak was betrokken. Dat betekent onder meer dat geen voordeel wordt toegerekend in de zaken waarin alleen de katvangers bekend zijn geworden en onduidelijk is gebleven of en welke veroordeelden bij die zaak betrokken zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier concrete aanknopingspunten voor betrokkenheid van de veroordeelde in de volgende zaaksdossiers:
  • zaaksdossier 11 ( [slachtoffer 5] )
  • zaaksdossier 13 ( [slachtoffer 6] )
  • zaaksdossier 14 ( [slachtoffer 7] )
  • zaaksdossier 15 ( [slachtoffer 8] )
  • zaaksdossier 17 ( [slachtoffer 9] )
  • zaaksdossier 19 ( [slachtoffer 10] )
  • zaaksdossier 20 ( [slachtoffer 11] )
  • zaaksdossier 21 ( [slachtoffer 9] )
  • zaaksdossier 24 ( [slachtoffer 12] )
  • zaaksdossier 25 ( [slachtoffer 13] )
  • zaaksdossier 35 ( [slachtoffer 14] )
  • zaaksdossier 42 ( [slachtoffer 15] )
Voor de bovenstaande zaken, met uitzondering van zaak 35, geldt dat er door de veroordeelde berichten zijn verzonden die betrekking hebben op geld dat de betreffende slachtoffers hebben overgemaakt. Wat betreft zaak 35, Marktplaats-oplichting, geldt – onder verwijzing naar het vonnis in de hoofdzaak – dat op de telefoon voldoende bewijs is aangetroffen om buiten gerede twijfel vast te kunnen stellen dat de veroordeelde deze oplichting heeft gepleegd. Voor zaak 33 is dat niet het geval, waardoor er voor die zaak geen wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde wordt toegerekend.
Kosten
Wat betreft de kosten kan uit het dossier worden opgemaakt dat de katvangers een bedrag hebben ontvangen voor het ter beschikking stellen van hun bankrekening en het vervolgens opnemen van het geldbedrag. Ten aanzien van de omvang van de kosten voor katvangers, overweegt de rechtbank als volgt.
De katvanger [naam 2] heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij in sommige gevallen € 50,00 heeft ontvangen. Dit komt overeen met een chatgesprek van 10 augustus 2019 tussen [medeverdachte 2] en de veroordeelde, waarbij [medeverdachte 2] aan de veroordeelde vraagt: ‘wat heb je [alias] gegeven?’. Daarop antwoordt de veroordeelde: ‘Bankoe’. Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] en de veroordeelde de katvanger [naam 2] aanduiden met de bijnaam ‘ [alias] ’. Uit verschillende berichten kan verder worden opgemaakt dat met bankoe € 50,00 wordt bedoeld.
Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de kosten voor een katvanger per zaak € 50,00 bedragen. Indien er meerdere katvangers betrokken zijn, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat ieder van hen € 50,00 heeft ontvangen. Het uitgangspunt van € 50,00 per betrokken katvanger vindt steun in een chatgesprek van 31 juli 2019 tussen [medeverdachte 2] en de veroordeelde waarin de veroordeelde te kennen geeft dat de katvangers [naam 2] en [naam 3] ieder een ‘bankoe’ krijgen.
Een uitzondering is mogelijk indien concrete aanknopingspunten daar aanleiding toe geven. Dat is naar het oordeel van de rechtbank enkel het geval in zaaksdossier 13 met slachtoffer [slachtoffer 6] . Uit een chatgesprek tussen de veroordeelde en [medeverdachte 2] blijkt dat katvanger [naam 2] € 60,00 heeft gekregen (‘van die 6b heb ik [alias] 60 gegeven’).
Gelet op het bovenstaande maakt de rechtbank, anders dan in het berekeningsrapport en door de officier van justitie tot uitgangspunt is genomen, geen uitzondering voor de katvanger [naam 1] . [naam 1] heeft tijdens zijn verhoor weliswaar percentages van 15 en 30 procent genoemd, maar hij heeft tijdens het verhoor tevens te kennen gegeven: ‘ik heb net 30% gezegd wat ik heb gekregen maar ik wil dat het uit de verklaring wordt gehaald want ik weet het niet meer precies’. Ook omdat niet valt in te zien waarom [naam 1] significant meer zou krijgen dan andere katvangers, legt deze verklaring onvoldoende gewicht in de schaal om voor [naam 1] een ander bedrag per slachtoffer te hanteren.
Verdeling
Vervolgens is de vraag hoe de opbrengst in bovengenoemde zaken werd verdeeld. De rechtbank zoekt voor de onderlinge verdeling aansluiting bij uitlatingen van [medeverdachte 2] in chatgesprekken van 21 juni 2019 (‘ja ik krijg 33,33 %’), 27 juni 2019 (‘morgen waarschijnlijk 13 bar’ en ‘430 pak ik’), 7 juli 2019 (‘33,33 pro pak ik’) en 31 juli 2019 (‘normaal pak ik gewoon mij 1/3’).
In een chatgesprek tussen de veroordeelde en [medeverdachte 2] van 10 augustus 2019 bespreken de veroordeelde en [medeverdachte 2] de opbrengst van € 600,00 die is overgemaakt door slachtoffer [slachtoffer 8] . Daarover zegt de veroordeelde: ‘75/75 en hij bankoe. 4 bar is al apart gehouden’. Daarop antwoordt [medeverdachte 2] : ‘is goed’. Uit de context maakt de rechtbank op dat [medeverdachte 2] en de veroordeelde ieder € 75,00 krijgen en de katvanger € 50,00. De overige € 400,00 is apart gehouden.
Het komt er dus op neer dat [medeverdachte 2] een derde deel van de opbrengst krijgt, daarvan de katvangers betaalt en het restant evenredig deelt met de veroordeelde.
In bijlage 2 bij dit vonnis is een overzicht opgenomen waarbij per zaak uiteen is gezet wat de opbrengst was en welk deel daarvan toekwam aan de veroordeelde.
Slotsom
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 2.606,67.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag omdat rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een korting van 10% passend en geboden is. De officier van justitie heeft hiertoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Overschrijding redelijke termijn
Zoals door de officier van justitie en de verdediging naar voren is gebracht, is de redelijke termijn in deze zaak overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de betalingsverplichting te matigen door 10% in mindering te brengen op het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Benadeelde partijen
De rechtbank zal de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, omdat deze nog niet zijn voldaan.
De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen.
De veroordeelde kan, als hij de benadeelde partijen en/of de Staat ten behoeve van die benadeelde partijen (deels) heeft betaald, op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel naast de bestaande (terug)betalingsverplichting dient dan ook als extra stimulans voor de veroordeelde om het voordeel dat hij heeft genoten daadwerkelijk terug te betalen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting, rekening houdend met de matiging en het bedrag afrondend vast op een bedrag van € 2.250,-.
De rechtbank zal toepassing geven aan artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en de duur van de op te leggen gijzeling bepalen op 32 dagen.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
7. De beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 2.606,67;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 2.250,-aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 32 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.
Bijlage 2: overzicht wederrechtelijk verkregen voordeel per zaak
Zaaknr.
Slachtoffer
Bedrag
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 1]
Kosten
katvangers
[medeverdachte 2]
[verdachte]
11
[slachtoffer 5]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 100,-
€ 50,-
€ 50,-
13
[slachtoffer 6]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 50,-
€ 75,-
€ 75,-
14
[slachtoffer 7]
€ 900,-
-
€ 600,-
€ 50,-
€ 125,-
€ 125,-
15
[slachtoffer 8]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 50,-
€ 75,-
€ 75,-
17
[slachtoffer 9]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 100,-
€ 50,-
€ 50,-
19
[slachtoffer 10]
€ 750,-
-
€ 500,-
€ 50,-
€ 100,-
€ 100,-
20
[slachtoffer 11]
€ 1.000,-
-
€ 666,67
€ 50,-
€ 141,67
€ 141,67
21
[slachtoffer 9]
€ 1.500,-
-
€ 1.000,-
€ 50,-
€ 225,-
€ 225,-
24
[slachtoffer 12]
€ 5.740,-
-
€ 3.826,67
€ 200,-
€ 856,67
€ 856,67
25
[slachtoffer 13]
€ 2.600,-
-
€ 1.733,33
€ 50,-
€ 408,33
€ 408,33
35
[slachtoffer 14]
€ 225,-
€ 225,-
42
[slachtoffer 15]
€ 1.950,-
-
€ 1.300,-
€ 100,-
€ 275,-
€ 275,-
Totaal
€ 2.606,67