ECLI:NL:RBDHA:2024:3280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23-11981
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inreisverbod voor Azerbeidzjaanse verzoeker

Op 12 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een verzoeker van Azerbeidzjaanse nationaliteit, die een inreisverbod van tien jaar had gekregen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het inreisverbod was opgelegd bij besluit van 9 december 2021. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 8 februari 2024, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, mr. A.J. Rossingh en mr. N.B. Swart.

In de uitspraak heeft de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaard, maar geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De voorzieningenrechter heeft tevens de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/11981

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 maart 2024 in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 9 december 2021 heeft de staatssecretaris aan verzoeker een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak AWB 23/12615, op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij uitspraak van heden heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep en dat beroep gegrond verklaard. De voorzieningenrechter ziet geen omstandigheden die het treffen van een voorlopige voorziening noodzakelijk maken en wijst het verzoek dan ook af.
2. Nu het beroep gegrond is verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De voorzieningenrechter stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (één punt voor het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening, met een waarde van € 875,- per punt).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.