In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 6 maart 2024, zijn de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoekers, bestaande uit meerdere asielzoekers met verschillende V-nummers, hadden beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun asielaanvragen niet in behandeling had genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De verzoekers hebben verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in andere zaken die verband houden met de asielaanvragen van de verzoekers. Aangezien er inmiddels een uitspraak is gedaan op de beroepen, is er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. De verzoeken zijn om die reden afgewezen. Daarnaast is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde als griffier, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.