ECLI:NL:RBDHA:2024:3262

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
10747813 RL EXPL 23-16767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van kostenbeding tussen advocaat en consument met betrekking tot juridische dienstverlening

In deze zaak heeft de kantonrechter ambtshalve het kostenbeding tussen een advocaat en een consument getoetst. De eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], had de gedaagde, [gedaagde], bijgestaan in een geschil met het CBR over een ongeldig verklaard rijbewijs. De kosten die in rekening werden gebracht, waren niet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd, wat leidde tot de conclusie dat het kostenbeding oneerlijk was. De kantonrechter oordeelde dat het kostenbeding vernietigd moest worden, zonder dat er een regeling van aanvullend nationaal recht in de plaats werd gesteld. De vordering van [handelsnaam] om betaling van € 1.629,43 werd afgewezen, en [handelsnaam] werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. De uitspraak vond plaats op 12 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
EiV/bc
Zaak-/rolnr.: 10747813 RL EXPL 23-16767
12 maart 2024
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] , handelend onder de naam [handelsnaam] ,wonende en zaakdoende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna: [handelsnaam] ,
gemachtigde: [naam 1] ,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 oktober 2023, met producties genummerd 1 t/m 9;
  • de conclusie van antwoord met bijlagen, binnengekomen op de griffie op 14 november 2023;
  • de nader ingebrachte producties genummerd 10 en 11 van de zijde van [handelsnaam] , binnengekomen op de griffie op 22 januari 2024.
1.2.
Op 15 februari 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [naam 1] is verschenen namens [handelsnaam] en [gedaagde] is verschenen vergezeld door [naam 2] . Van het verhandelde op de zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op vandaag.

2.Feiten

2.1.
[handelsnaam] is een advocatenkantoor dat tegen betaling juridische diensten verleent aan cliënten. [gedaagde] heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van het kantoor van [handelsnaam] opdracht gegeven om hem bij te staan in een geschil met het CBR over zijn ongeldig verklaarde rijbewijs.
2.2.
Op 19 juli 2022 heeft een inleidende bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde] en [naam 1] . Naar aanleiding van die bespreking heeft [naam 1] dezelfde dag aan [gedaagde] per e-mail een bevestiging van de verstrekte opdracht verstuurd. Ten aanzien van de door [handelsnaam] bij [gedaagde] in rekening te brengen kosten vermeldt deze opdrachtbevestiging het volgende:

Your attention has been drawn to the possibility that those seeking justice may, under certain circumstances, qualify for legal aid. You have informed me that you are not eligible for an addition. We have therefore agreed that I will charge you my hourly rate of € 160, excluding 5% office expenses, plus the VAT due on this.
Please pay the advance payment of € 250.00 into account number[…].”
2.3.
[handelsnaam] heeft op 25 juli 2022 aan [gedaagde] een factuur van € 250,- verstuurd voor de overeengekomen voorschotbetaling. Deze voorschotbetaling is door [gedaagde] voldaan. Vervolgens heeft [handelsnaam] op 1 augustus 2022 aan [gedaagde] een tussentijdse factuur van € 670,82 verstuurd. Blijkens de specificatie bij de factuur zien deze kosten toe op een door [naam 1] aan het CBR verstuurde brief van 22 juli 2022. Ook deze factuur is door [gedaagde] voldaan.
2.4.
Op 9 augustus 2022 verstuurt [naam 1] aan [gedaagde] een e-mail waarin onder andere wordt geadviseerd over de mogelijkheid van het vorderen van een voorlopige voorziening bij de rechtbank in het geschil met het CBR. In de conclusie van dit advies vermeldt [naam 1] :

It is hard to say in advance what a judge will decide in interlocutory proceedings. Above all, I would suggest you weight weigh the urgency and the costs. I would be pleased to hear what your choice will be.
2.5.
[handelsnaam] heeft op 5 september 2022 aan [gedaagde] een tweede tussentijdse factuur van € 1.422,96 verstuurd, met een specificatie van de in de periode van 15 juli tot en met 15 augustus 2022 gewerkte uren. [gedaagde] heeft deze factuur niet voldaan.
2.6.
Op 26 september 2022 verstuurt [naam 1] aan [gedaagde] een e-mail naar aanleiding van een ontvangen brief van het CBR. In deze e-mail schrijft [naam 1] – voor zover relevant – het volgende:

Meanwhile our objection has been granted and you can continue the examination with the specialist. This brings revalidation of your driving licence one step closer. The letter describes quite clearly what the follow-up steps are. Of course, I can arrange most for you. However, from a more economic point of view, it might be more efficient if you take the follow-up steps yourself. If wanted so, I will start to complete my work, close the file and have the final statement drawn up in which the advance payment already paid by you is deducted.
But if you would prefer me continuing my work, I will of course happily. Please let me know what your decision shall be.
2.7.
[handelsnaam] heeft op 1 oktober 2022 een derde tussentijdse factuur aan [gedaagde] verstuurd. Nadat deze factuur ondanks herhaalde aanmaning niet door [gedaagde] werd voldaan, heeft [naam 1] op 22 november 2022 aan [gedaagde] bericht dat de juridische dienstverlening werd beëindigd. Vervolgens is op 19 december 2022 door [handelsnaam] een eindfactuur aan [gedaagde] verstuurd. De eindfactuur vermeldt – na aftrek van de voorschotbetaling en met optel van de tot dat moment onbetaalde tussentijdse facturen – in totaal € 1.416,90 aan door [handelsnaam] bij [gedaagde] in rekening te brengen kosten. [gedaagde] heeft de eindfactuur niet voldaan.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[handelsnaam] vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [handelsnaam] een bedrag van in totaal € 1.629,43 te betalen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en het een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[handelsnaam] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] aan [naam 1] van haar kantoor de opdracht heeft verstrekt om juridische bijstand te verlenen in een geschil tussen [gedaagde] en het CBR. Daarbij is overeengekomen dat [handelsnaam] voor haar juridische dienstverlening aan [gedaagde] een uurtarief in rekening brengt van € 160,- per uur, exclusief 5 procent kantoorkosten en te vermeerderen met de BTW. [gedaagde] heeft als voorschot op de te maken kosten bij aanvang van de opdracht een bedrag van € 250,- aan [handelsnaam] betaald en heeft een bedrag van € 670,82 betaald voor de factuur van 1 augustus 2022. Na aftrek van deze betalingen heeft [handelsnaam] nog een totaal bedrag van € 1.416,90 van [gedaagde] te vorderen voor de verleende diensten. Nu [handelsnaam] [gedaagde] meermaals zonder succes heeft moeten aanmanen tot betaling, is [gedaagde] op grond van artikel 7b van de toepasselijke algemene voorwaarden ook de buitengerechtelijke incassokosten van € 212,53 verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] concludeert dat de vordering moet worden afgewezen. Hij voert aan dat [handelsnaam] in strijd met artikel 17 van de Gedragsregels advocatuur van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft nagelaten om bij aanvang van de opdracht een inschatting te geven van de te verwachten totale kosten. De totale kosten die door [handelsnaam] voor de dienstverlening in rekening worden gebracht staan volgens [gedaagde] ook niet in een redelijke verhouding tot de eenvoudige aard van de opdracht. Bovendien brengt [handelsnaam] volgens hem kosten in rekening voor diensten waarvoor hij geen opdracht heeft gegeven. Als hij had geweten dat de totale kosten tot deze hoogte zouden oplopen, dan zegt hij de opdracht nooit aan [handelsnaam] te hebben verstrekt.

4.Beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft bij het aangaan van de opdrachtovereenkomst met [handelsnaam] gehandeld als consument. Op grond van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn), in verbinding met artikel 6:231 BW, dienen zogeheten ‘kernbedingen’ waarover niet afzonderlijk is onderhandeld (zo nodig ambtshalve) op oneerlijkheid te worden getoetst, indien deze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Het kostenbeding dat de afspraken bevat over de door de consument te betalen kosten is een kernbeding waarover in dit geval niet afzonderlijk is onderhandeld. Om te bepalen of dit beding op oneerlijkheid moet worden getoetst, moet daarom eerst beoordeeld worden of het kostenbeding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd.
4.2.
Het Europees Hof heeft in het arrest van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14, hierna: het arrest) overwogen dat een kostenbeding tussen een advocaat en een consument, waarin de kosten van de juridische diensten worden vastgelegd op basis van een uurtarief, niet voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van de richtlijn, indien de consument vóórdat de overeenkomst wordt gesloten geen informatie ontvangt die hem in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de economische consequenties die het sluiten van deze overeenkomst met zich brengt zijn beslissing te nemen. Wanneer de advocaat geen enkele andere informatie verschaft aan zijn cliënt dan het te betalen uurtarief, stelt dat een gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het kostenbeding voortvloeien. Dat de uiteindelijke totale kosten afhangen van onvoorzienbare toekomstige gebeurtenissen, neemt ook niet weg dat de advocaat de consument in staat moet stellen om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen, met volledige kennis van enerzijds de mogelijkheid dat dergelijke gebeurtenissen zich voordoen en anderzijds de gevolgen die deze kunnen hebben voor de duur van de desbetreffende juridische diensten. Concreet betekent het voorgaande dat [handelsnaam] vóórafgaand aan de overeenkomst aan [gedaagde] informatie moet verstrekken die aanwijzingen bevat die hem in staat stellen bij benadering de totale kosten van de diensten te ramen. Daarbij kan gedacht worden aan het verstrekken van een raming van de voorzienbare of het minimale aantal uren dat nodig is om de dienst te verlenen, of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal reeds verrichte werkuren wordt vermeld. Het is aan de kantonrechter om in dit concrete geval, rekening houdend met alle relevante gegevens rond de sluiting van de overeenkomst, te beoordelen of de informatie die [handelsnaam] vóór de sluiting van de overeenkomst heeft meegedeeld, [gedaagde] in staat heeft gesteld om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van het sluiten van de overeenkomst zijn beslissing te nemen (zie r.o. 40-45 van het arrest).
4.3.
Het tussen [handelsnaam] en [gedaagde] overeengekomen kostenbeding is, gelet op het hiervoor geschetste kader, niet duidelijk en begrijpelijk geformuleerd. In de schriftelijke opdrachtbevestiging staan ten aanzien van de in rekening te brengen kosten slechts de hoogte van het uurtarief en het te betalen voorschot vermeld. Op de zitting heeft [handelsnaam] aangegeven dat zij daarnaast voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst met [gedaagde] heeft besproken dat alle gewerkte uren op uurbasis worden gefactureerd. [handelsnaam] zegt zich verder niet te kunnen herinneren of zij met [gedaagde] een schatting van de totale kosten voor de dienstverlening heeft besproken. Op basis van slechts het uurtarief en de wetenschap dat op uurbasis wordt gefactureerd, is het niet mogelijk geweest voor [gedaagde] om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties van de overeenkomst zijn beslissing te nemen. Dat [handelsnaam] [gedaagde] gedurende het uitvoeren van de opdracht meermaals heeft gewezen op de oplopende kosten en tussentijds heeft gefactureerd, maakt dat niet anders. Daaruit kan immers niet volgen dat [gedaagde] al vóórafgaand aan het sluiten van de overeenkomst het nodige inzicht heeft kunnen krijgen in de financiële consequenties van de overeenkomst.
4.4.
Nu het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, dient het beding te worden getoetst op mogelijke oneerlijkheid. Op grond van artikel 3 lid 1 van de richtlijn is een beding oneerlijk indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. In artikel 6:233 BW wordt in dit kader ook wel gesproken van een beding dat ‘onredelijk bezwarend’ is. Dat het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat het beding ook oneerlijk is. Het onderzoek naar het mogelijk oneerlijke karakter van een beding dient in beginsel namelijk te berusten op een algehele beoordeling van het beding in het licht van alle omstandigheden van het geval. De onduidelijkheid van het kostenbeding is daarbij wel een van de factoren die in aanmerking moet worden genomen (zie r.o. 46-52 van het arrest).
4.5.
Het tussen [handelsnaam] en [gedaagde] overeengekomen kostenbeding is, in het licht van alle omstandigheden van het geval, oneerlijk. Daarbij weegt mee dat [handelsnaam] op grond van artikel 17 van de Gedragsregels advocatuur van de Nederlandse Orde van Advocaten verplicht is om haar cliënt een in redelijkheid te vormen inschatting te geven van de te verwachten tijdsbesteding en de totale kosten. [handelsnaam] heeft in dit geval nagelaten om voorafgaand aan de overeenkomst een dergelijke inschatting aan [gedaagde] te geven. Verder weegt mee dat door [gedaagde] onweersproken is aangevoerd dat hij bij het aangaan van de overeenkomst bereid was geweest in totaal maximaal € 600,- voor de dienstverlening te betalen, gelet op de eenvoudige aard van de opdracht. Vanwege het uitblijven van een voorafgaande schatting van de kosten, heeft [gedaagde] echter niet kunnen voorkomen dat zijn budget al bij de eerste tussentijdse factuur van 1 augustus 2022 zou worden overschreden. In het licht van deze snel oplopende kosten, is het feit dat door [handelsnaam] tussentijds is gefactureerd dan ook onvoldoende geweest om het evenwicht tussen partijen in de overeenkomst te herstellen. Ook het feit dat [handelsnaam] in de e-mails van 9 augustus 2022 en 26 september 2022 [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor de mogelijk oplopende kosten, is daarvoor onvoldoende. De e-mails vermelden immers niet tot hoe ver de nog te besteden uren en te maken kosten naar schatting zullen oplopen als [gedaagde] de opdracht ondanks de waarschuwingen wil voortzetten. Met die e-mails had [handelsnaam] [gedaagde] dan ook niet in staat gesteld om met de nodige voorzichtigheid en met volledige kennis van de financiële consequenties een beslissing te nemen over voorzetting van de opdracht. Gelet op het hiervoor omschreven - met de geldende gedragsregels strijdige – gebrek aan transparantie rondom de in rekening te brengen kosten, in combinatie met het snel stijgende karakter van deze kosten, is door [handelsnaam] het vereiste van goede trouw onvoldoende nageleefd en is het evenwicht in de overeenkomst ten nadele van [gedaagde] verstoord.
4.6.
Het gevolg van de oneerlijkheid van het kostenbeding is dat deze (ambtshalve) dient te worden vernietigd en [gedaagde] in de situatie moet worden gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden als het kostenbeding nooit overeengekomen was. De kantonrechter mag in beginsel ook geen bepaling van aanvullend recht in de plaats van het vernietigde kostenbeding stellen, zelfs als de consequentie daarvan is dat [handelsnaam] niets voor haar diensten betaald krijgt. Dat is slechts anders indien vernietiging van het kostenbeding tot gevolg zou hebben dat de overeenkomst tussen [gedaagde] en [handelsnaam] in zijn geheel komt te vervallen en [gedaagde] daarvan uiterst nadelige consequenties zou ondervinden. In dat geval kan de kantonrechter bij wijze van uitzondering het vernietigde kostenbeding vervangen door een bepaling van aanvullend recht (zie r.o. 53-68 van het arrest). In dit geval ondervindt [gedaagde] geen uiterst nadelige consequenties van de vernietiging van het kostenbeding, omdat de juridische diensten inmiddels al door [handelsnaam] zijn verleend en de opdracht tot een einde is gekomen. Het oneerlijke kostenbeding moet daarom geacht worden nooit te zijn overeengekomen en het beding mag niet worden vervangen door een bepaling van aanvullend recht. [gedaagde] is dan ook niet gehouden aan de uit het kostenbeding voortvloeiende betalingsverplichting en kan ook niet op basis van aanvullend recht tot betaling worden verplicht. De vordering van [handelsnaam] wordt daarom volledig afgewezen.
4.7.
[handelsnaam] krijgt in deze procedure ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- aan reis-, verblijf- en verletkosten.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. N.F.H. van Eijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2024.