ECLI:NL:RBDHA:2024:3256

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 januari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden van eiser en verklaart het beroep ongegrond. Eiser had op 29 december 2023 een asielaanvraag ingediend, maar uit Eurodac bleek dat hij eerder asiel had aangevraagd in Duitsland en Denemarken. Op basis van de Dublinverordening is Nederland niet verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag, omdat Duitsland op 8 januari 2024 het verzoek om terugname heeft aanvaard. Eiser voerde aan dat het uitbrengen van een voornemen door de staatssecretaris in strijd was met de zorgvuldigheid, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat het voornemen geen formeel besluit is en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en openbaar gemaakt op 6 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 31 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
2. De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag aan de hand van de beroepsgronden die eiser daartegen heeft aangevoerd.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser heeft op 29 december 2023 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser al eerder, op 29 oktober 2021 en op 26 mei 2023 in Duitsland en op 27 mei 2023 in Denemarken, asiel had aangevraagd.
6. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland op 4 januari 2024 een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 8 januari 2024 aanvaard.
Standpunten van partijen
7. Eiser voert aan de staatssecretaris op 8 januari 2024 een voornemen heeft uitgebracht, terwijl de Duitse autoriteiten pas later die dag de Dublinclaim van Nederland hebben geaccepteerd. De verantwoordelijkheid van Duitsland stond daarom nog niet vast op het moment van het uitbrengen van het voornemen. Dit levert strijd op met het beginsel van de zorgvuldigheid. Bovendien getuigt overdracht van eiser van onevenredige hardheid, zodat op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de staatssecretaris de behandeling van eisers asielaanvraag van Duitsland zou moeten overnemen. Hij onderbouwt deze stelling door te verwijzen naar de lange tijd die eiser al wacht op de inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek, eisers verklaring dat hij Duitsland alleen zag als doorreisland en de problemen die eiser in Duitsland heeft ondervonden.
8. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat het uitbrengen van een voornemen voordat er een claimakkoord is, niet in strijd is met de Dublinverordening of de Vreemdelingenwet 2000. Een voornemen is geen formeel besluit met rechtsgevolgen, maar een voorbereidingshandeling. Voor het overige stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiser geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank volgt de staatssecretaris in het standpunt dat het uitbrengen van een voornemen voordat er een claimakkoord is, niet in strijd is met de Dublinverordening of met de Vreemdelingenwet 2000. Op het voornemen kan worden gereageerd met een zienswijze. De beschikking zelf is niet uitgebracht voordat de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van het asielverzoek van eiser was vastgesteld. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De door eiser aangevoerde individuele omstandigheden zijn op geen enkele wijze met documenten onderbouwd. Eisers verklaring dat hij graag zo snel mogelijk een inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek wenst wordt weersproken door zijn verklaring dat hij in Duitsland in de gelegenheid is gesteld zijn asielverzoek toe te lichten, maar van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Eisers verklaring dat hij niet in Duitsland wenste te blijven, maar op doorreis was naar Nederland, is niet relevant voor de vraag welke lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor het asielverzoek. Ten slotte hoefde eisers verklaring dat hij hier vrienden heeft die zijn ouders kennen, ook in samenhang bezien met de andere feiten en omstandigheden van deze zaak, voor de staatssecretaris geen aanleiding te zijn om eisers asielverzoek van Duitsland over te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser kan worden overgedragen aan Duitsland.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.