ECLI:NL:RBDHA:2024:3240

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/4720
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van kinderbijslag bij co-ouderschap en de naleving van zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van kinderbijslag aan een moeder en vader die gescheiden zijn en gezamenlijk het gezag uitoefenen over hun twee kinderen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had bepaald dat de kinderbijslag gelijk verdeeld moest worden tussen beide ouders, ondanks dat de moeder stelde dat de kinderen 80% van de tijd bij haar verbleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feitelijke situatie inderdaad zo is dat de kinderen voornamelijk bij de moeder verblijven, maar dat de Svb op het moment van het bestreden besluit nog niet kon concluderen dat er sprake was van een bestendige niet-naleving van de zorgregeling. De rechtbank oordeelde dat de Svb in overeenstemming met haar beleid had gehandeld door de kinderbijslag gelijk te verdelen, omdat de niet-naleving van de zorgregeling nog niet langer dan zes maanden aan de gang was. De rechtbank heeft het beroep van de moeder ongegrond verklaard, maar heeft de Svb verzocht om de situatie na 19 juli 2023 opnieuw te beoordelen, mocht de feitelijke situatie onveranderd blijven. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgregeling en de voorwaarden waaronder de kinderbijslag wordt uitbetaald in situaties van co-ouderschap.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4720

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , [gemeente] , eiseres,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [de vader] uit Den Haag (de vader).

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2023 (het primaire besluit) heeft de Svb bepaald dat eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2023 de aanvrager blijft van de kinderbijslag voor [minderjarige 1] , de kinderbijslag voor [minderjarige 1] aan haar wordt betaald en dat de vader de kinderbijslag ontvangt voor [minderjarige 2] .
Bij beslissing op bezwaar van 24 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft de Svb bepaald dat eiseres de helft van de kinderbijslag voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] krijgt over het tweede kwartaal van 2023, dat zij de aanvrager blijft van de kinderbijslag voor [minderjarige 1] en dat zij vanaf het tweede kwartaal van 2023 ook voor [minderjarige 2] de aanvrager van de kinderbijslag wordt.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De vader heeft een reactie op het beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Eiseres is verschenen. De vader is met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiseres en de vader zijn de ouders van [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te Den Haag ( [minderjarige 2] ) en [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2009 te Den Haag ( [minderjarige 1] ). De ouders, die gescheiden zijn, oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . [minderjarige 2] had na de echtscheiding zijn hoofdverblijfplaats bij de vader, terwijl [minderjarige 1] zijn hoofdverblijfplaats bij eiseres had. Voor de kinderbijslag werd eiseres als aanvrager voor [minderjarige 1] aangemerkt, de vader voor [minderjarige 2] .
1.2.
Op 15 februari 2022 hebben de ouders nieuwe afspraken gemaakt die wijzigingen aanbrengen in het ouderschapsplan van 4 juli 2012 dat zij in het kader van hun echtscheiding hadden opgesteld. Het gewijzigde ouderschapsplan bevat een zorgregeling die onder meer inhoudt dat de kinderen met ingang van 22 november 2021 in de oneven weken bij de vader verblijven en in de even weken bij de moeder (de zorgregeling). Bij beschikking van 19 januari 2023 (zaaknummer C/09/628050, rekestnummer FA RK 22-2391, hierna: de rechterlijke beschikking) heeft de familierechter van deze rechtbank eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot wijziging van de zorgregeling uit het ouderschapsplan en de overeenkomst van 15 februari 2022. In de rechterlijke beschikking is overwogen dat geen sprake is van een wijziging van omstandigheden. De afspraken van 15 februari 2022 zijn bedoeld om flexibel te kunnen omgaan met de wensen van de kinderen. Wel heeft de familierechter bepaald dat [minderjarige 2] zijn hoofdverblijfplaats bij eiseres zal hebben.
1.3.
Op 11 april 2023 heeft eiseres een aanvraag kinderbijslag voor [minderjarige 2] ingediend.
Besluiten
2.1.
Bij besluit van 26 april 2023 heeft de Svb eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2023 de kinderbijslag voor [minderjarige 2] toegekend. Bij het primaire besluit heeft de Svb het besluit van 26 april 2023 echter herroepen en bepaald dat de vader vanaf het tweede kwartaal de kinderbijslag voor [minderjarige 2] ontvangt, terwijl eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2023 alleen voor [minderjarige 1] kinderbijslag ontvangt.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2023 (ook) als aanvrager van de kinderbijslag voor [minderjarige 2] aangemerkt en bepaald dat de ouders ieder de helft van de kinderbijslag voor [minderjarige 2] en [minderjarige 1] krijgen. De Svb heeft daarbij verwezen naar artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), (artikel 10 van) het Besluit uitvoering kinderbijslag (BUK) en de beleidsregel Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap (SB1096). Redengevend daartoe is volgens de Svb dat tussen eiseres en de vader blijkens de zorgregeling sprake is van co-ouderschap, zodat als uitgangspunt geldt dat de kinderbijslag gelijk verdeeld aan de ouders wordt uitbetaald. De rechterlijke beschikking geeft geen aanleiding tot een andere uitbetaling van de kinderbijslag.
Standpunten
3. Eiseres voert in beroep – samengevat – aan dat het onterecht is dat de vader kinderbijslag ontvangt voor [minderjarige 2] , omdat beide kinderen voor 80% van de tijd bij haar wonen. Aan het co-ouderschap wordt volgens eiseres feitelijk geen invulling meer gegeven. Zij vindt daarom dat zij voor beide kinderen de volledige kinderbijslag zou moeten ontvangen.
4. De Svb handhaaft in beroep het standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit.
5. De vader stelt zich – samengevat en voor zover hier van belang – op het standpunt dat het bestreden besluit juist is. Verder betwist hij wat eiseres over hem beweert. De vader wijst erop dat [minderjarige 1] geregeld bij hem is wanneer hij in de buurt moet oppassen en dat [minderjarige 2] bij hem is wanneer dit beter uitkomt met zijn schoolrooster, zoals past bij de flexibiliteit van de zorgregeling.
Beoordeling
6. De rechtbank moet beoordelen of de Svb terecht heeft bepaald dat vanaf het tweede kwartaal van 2023 het recht op kinderbijslag gelijk verdeeld wordt uitbetaald aan beide ouders en overweegt hierover het volgende.
6.1.
Artikel 10, eerste lid, van het BUK (“Uitbetaling kinderbijslag bij co-ouderschap”), luidt als volgt:
“Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.”
Beleidsregel SB1096 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)De SVB gaat uit van de in de overeenkomst opgenomen regeling betreffende de verdeling van de verzorging en het onderhoud. Alleen indien blijkt dat niet-naleving van deze regeling een bestendig karakter heeft (in zijn algemeenheid langer dan zes maanden), dient de feitelijke situatie als richtsnoer voor de uitbetaling. Als het niet goed mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de in de overeenkomst opgenomen regeling.”
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de feitelijke situatie zo is, dat de kinderen 80% van de tijd bij eiseres verblijven. Eiseres heeft dat gesteld, terwijl de vader de juistheid van die stelling niet voldoende gemotiveerd heeft betwist door te stellen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook bij hem zijn. Dat sluit immers niet uit dat de duur van het verblijf van de kinderen bij moeder 80% van de tijd bedraagt. Omdat niet is vast komen te staan vanaf welke datum sprake is van deze gewijzigde feitelijke situatie, zal de rechtbank uitgaan van de datum van de beschikking, 19 januari 2023. In de beschikking heeft de rechtbank namelijk overwogen dat de kinderen “op dit moment” meer tijd bij de moeder dan bij de vader zijn. Deze feitelijke situatie wijkt af van de zorgregeling waarin sprake was van co-ouderschap waarbij de ouders de kinderen overwegend in gelijke mate verzorgden en onderhielden. Uit het voorgaande volgt dat de zorgregeling in elk geval sinds 19 januari 2023 in zoverre niet meer wordt nageleefd.
6.3.
Op het moment dat het bestreden besluit genomen werd, bedroeg de duur van deze niet-naleving van de zorgregeling minder dan zes maanden, zodat die volgens het beleid van de Svb nog geen bestendig karakter had. Pas vanaf 19 juli 2023 – dus in het derde kwartaal van 2023 – had de Svb op grond van haar beleid de feitelijke situatie als richtsnoer voor de uitbetaling kunnen hanteren, in plaats van de zorgregeling. Het bestreden besluit ziet echter op het tweede kwartaal van 2023 en is ook in dat kwartaal genomen. Door in het bestreden besluit de zorgregeling als uitgangspunt te hanteren, heeft de Svb in overeenstemming met haar beleid gehandeld door de kinderbijslag gelijk verdeeld aan beide ouders uit te betalen. Het bestreden besluit is daarom juist.
6.4.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, als de hiervoor bedoelde feitelijke situatie na 19 juli 2023 ongewijzigd is blijven voortduren en daarmee ook in zoverre de niet-naleving van de zorgregeling, het in de rede ligt dat de Svb op grond van haar beleid vanaf 19 juli 2023 de feitelijke situatie als richtsnoer voor de uitbetaling van de kinderbijslag hanteert. De rechtbank verzoekt de Svb te beoordelen of de uitbetaling van de kinderbijslag in lijn met deze uitspraak gewijzigd moet worden. Eiseres kan ook zelf de Svb vragen of de Svb naar aanleiding van deze uitspraak de uitbetaling wil wijzigen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.