ECLI:NL:RBDHA:2024:3238
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de berekening van de WIA-uitkering en de status van zelfstandigheid in maart 2021
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van de WIA-uitkering. Eiser ontving sinds 6 september 2019 een WIA-uitkering en heeft op 25 maart 2021 aan verweerder doorgegeven dat hij als zelfstandige zou gaan werken vanaf 1 april 2021. Verweerder heeft echter vastgesteld dat eiser te veel voorschot op zijn uitkering heeft ontvangen over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021, en heeft een terugvordering van € 1.846,58 bruto opgelegd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, waarin hij aanvoert dat hij in maart 2021 geen werkzaamheden heeft verricht en dat de ingangsdatum van zijn zelfstandigheid verkeerd is vermeld in de aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven bewijs te leveren van zijn stelling dat hij alleen in april 2021 heeft gewerkt. Eiser heeft echter geen bewijs ingediend.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de inkomsten van eiser als zelfstandige heeft betrokken bij de berekening van de WIA-uitkering over maart 2021. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in maart 2021 geen werkzaamheden heeft verricht, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en de proceskosten worden niet vergoed.