ECLI:NL:RBDHA:2024:3238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/7675
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de berekening van de WIA-uitkering en de status van zelfstandigheid in maart 2021

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een zelfstandige, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van de WIA-uitkering. Eiser ontving sinds 6 september 2019 een WIA-uitkering en heeft op 25 maart 2021 aan verweerder doorgegeven dat hij als zelfstandige zou gaan werken vanaf 1 april 2021. Verweerder heeft echter vastgesteld dat eiser te veel voorschot op zijn uitkering heeft ontvangen over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021, en heeft een terugvordering van € 1.846,58 bruto opgelegd.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, waarin hij aanvoert dat hij in maart 2021 geen werkzaamheden heeft verricht en dat de ingangsdatum van zijn zelfstandigheid verkeerd is vermeld in de aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven bewijs te leveren van zijn stelling dat hij alleen in april 2021 heeft gewerkt. Eiser heeft echter geen bewijs ingediend.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de inkomsten van eiser als zelfstandige heeft betrokken bij de berekening van de WIA-uitkering over maart 2021. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij in maart 2021 geen werkzaamheden heeft verricht, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk en de proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7675

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.A.L. Franken),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de WIA [1] -uitkering van eiser definitief berekend en eiser meegedeeld dat hij over de periode van 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021 te veel voorschot op zijn uitkering heeft ontvangen en dat hij dit moet terugbetalen.
Bij besluit van 27 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Daarbij is de gemachtigde van verweerder verschenen. Eiser en zijn gemachtigde, de laatste met bericht van verhindering, zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat hij alleen in april 2021 en niet in maart 2021 heeft gewerkt en de reactie van de Belastingdienst op de gewijzigde aangifte inkomstenbelasting 2021 in te dienen. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting is aan de gemachtigde van eiser gestuurd. De gemachtigde van eiser heeft geen reactie ingediend.
Nadat geen van partijen te kennen had gegeven een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat ging vooraf aan de procedure
1. Eiser ontvangt sinds 6 september 2019 een WIA-uitkering. Eiser heeft op 25 maart 2021 aan verweerder doorgegeven dat hij vanaf 1 april 2021 als zelfstandige gaat werken. Vanaf 1 april 2021 is de WIA-uitkering als voorschot uitbetaald. Op basis van de gegevens van de Belastingdienst heeft verweerder de uitkering over de periode 1 maart 2021 tot en met 31 december 2021 definitief berekend. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser te veel uitkering heeft ontvangen. Bij het primaire besluit heeft verweerder een bedrag van € 1.846,58 bruto van eiser teruggevorderd. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Gronden van eiser
2. Eiser voert aan dat bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting een verkeerde ingangsdatum is vermeld. Vermeld is dat eiser op 1 maart 2021 is begonnen met zijn bedrijf, maar dat had 1 april 2021 moeten zijn. Eiser stelt dat er geen werkzaamheden zijn verricht en geen kosten zijn gemaakt in de maand maart. Eiser heeft de aangifte opnieuw verzonden aan de Belastingdienst.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit is genomen op basis van de gegevens die verweerder heeft ontvangen van de Belastingdienst. Volgens verweerder zijn die gegevens leidend. Dat eiser een gecorrigeerde aangifte naar de Belastingdienst heeft verzonden maakt de beslissing niet onjuist. De door eiser in bezwaar ingebrachte factuur heeft betrekking op de werkzaamheden in de week van 29 maart 2021 tot en met 1 april 2021 en bevestigt dat op juiste gronden eisers inkomsten ook bij de berekening van het recht op uitkering over de maand maart 2021 zijn betrokken. Verder stelt verweerder dat het feit dat eiser wellicht in de maand maart 2021 geen inkomsten heeft genoten niet relevant is. Doorslaggevend is het feit dat hij in het kader van zijn zelfstandige beroepsuitoefening actief is geweest.
Beoordeling door de rechtbank
4.1
De rechtbank moet zich buigen over de vraag of verweerder terecht de inkomsten van eiser als zelfstandige heeft betrokken bij de berekening van de WIA-uitkering over de maand maart 2021. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2
Om zijn stelling te onderbouwen dat hij op 1 april 2021 met zijn werkzaamheden als zelfstandige is begonnen, heeft eiser in bezwaar een factuur van 1 april 2021 overgelegd. De rechtbank stelt vast dat op die factuur staat vermeld dat in week 13 32 uur werkzaamheden zijn verricht. Week 13 in 2021 beslaat de periode van 29 maart 2021 tot en met 4 april 2021. Daarbij geldt dat 2 april 2021 Goede Vrijdag was en 4 april 2021 eerste paasdag. Uit die factuur kan niet worden afgeleid dat eiser in de maand maart 2021 geen werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht.
4.3
Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. Eiser is in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat hij alleen in april 2021 en niet in maart 2021 werkzaamheden heeft verricht. Daarnaast is eiser in de gelegenheid gesteld de reactie van de Belastingdienst op de gewijzigde aangifte inkomstenbelasting 2021 in te dienen. Eiser heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
4.4
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiser geen stukken heeft ingediend waarmee wordt aangetoond dat eiser alleen in april 2021 en niet in maart 2021 heeft gewerkt. Ook heeft hij geen reactie van de Belastingdienst ingediend die zijn stelling kan onderbouwen. Gelet op wat hiervoor onder 5.2 is overwogen, is niet vast komen te staan dat eiser in maart 2021 geen werkzaamheden heeft verricht. Week 13 van 2021 omvat namelijk ook drie dagen in maart 2021. Dat eiser in week 13 uitsluitend heeft gewerkt op de dagen die in de maand april 2021 vallen, heeft hij niet aangetoond. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser ook in maart 2021 als zelfstandige heeft gewerkt. Terecht heeft verweerder bij de berekening van de WIA-uitkering over de maand maart 2021 de inkomsten als zelfstandige betrokken.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, worden de door hem gemaakte proceskosten of het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.