ECLI:NL:RBDHA:2024:3230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
09.807702-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een sextortion zaak met criminele organisatie

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met sextortion. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte werd geschat op € 6.673,33. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, zoals deelname aan een organisatie met het oogmerk om misdrijven te plegen. Het onderzoek op de terechtzitting vond plaats op 15 en 16 januari 2024, met een sluiting op 27 februari 2024. De officier van justitie heeft een bedrag van € 9.851,44 gevorderd, maar de verdediging heeft betoogd dat dit bedrag te hoog is en dat de berekening niet correct is. De rechtbank heeft de betrokkenheid van de verdachte bij verschillende zaaksdossiers beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte in totaal € 6.673,33 aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en heeft de betalingsverplichting vastgesteld op € 6.000,-. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling bepaald op 65 dagen, in overeenstemming met artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/807702-19 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
De rechtbank Den Haag heeft op de vordering van de officier van justitie en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 en 16 januari 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt dat de officier van justitie mr. H. Mol op de terechtzitting heeft ingenomen en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. M.G. Cantarella op de terechtzitting naar voren is gebracht.

2.De inhoud van de vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 9.851,44 en aan de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

3.De grondslag voor ontneming

De veroordeelde is op 12 maart 2024 door deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld wegens de volgende strafbare feiten:
- deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Uit het onderzoek leidt de rechtbank af dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit bewezen verklaarde strafbare feit. De grondslag voor ontneming van dat voordeel is daarom een veroordeling wegens strafbare feiten als bedoeld in artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4.De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich bij de berekening (grotendeels) gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 7 april 2020.
De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 9.851,44 bedraagt. In het rapport is ervan uitgegaan dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen ten aanzien van zaaksdossiers 1 tot en met 22, 24 tot en met 28, 29 tot en met 38 en 40 tot en met 45. Daarbij is tot uitgangspunt dat de veroordeelde in zaken waarin [medeverdachte 1] is betrokken een derde deel van de opbrengst toekomt. Van dit deel worden de katvangers betaald en het restant wordt in voorkomende gevallen evenredig gedeeld met [medeverdachte 2] . In zaken waarin geen specifieke betrokkenheid van [medeverdachte 1] blijkt, wordt de opbrengst volgens het rapport evenredig verdeeld over alle veroordeelden.
De officier van justitie heeft wat betreft de wijze van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting gezocht bij de berekening in het rapport en is er tevens vanuit gegaan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de in het rapport genoemde zaaksdossiers. In afwijking van het rapport, heeft de officier van justitie tot uitgangspunt genomen dat aan de veroordeelde nooit meer dan een derde van de opbrengst is toegekomen. Volgens de officier van justitie bedraagt het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde in totaal € 9.605,-.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op de terechtzitting van 16 januari 2024 primair op het standpunt gesteld dat de vordering gelet op de bepleite vrijspraak dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een lager bedrag wordt geschat, omdat de uitgangspunten voor de berekening niet juist zijn. Volgens de raadsman dient te worden uitgegaan van een ander aandeel in de opbrengst. Van het aandeel van een derde diende de helft aan de medeverdachte te worden betaald. Ook werden daarvan de kosten van de katvangers voldaan. Per zaak dient dit te worden vastgesteld.
4.3.
Bewijsmiddelen
In bijlage 1 bij dit vonnis zijn de relevante bewijsmiddelen opgenomen. De rechtbank zal daarbij met een opgave van een bewijsmiddel volstaan, wanneer de gehele inhoud daarvan tot het bewijs is gebezigd of wanneer de inhoud overeenstemt met het bewijsmiddel in het onderliggende vonnis in de strafzaak.
4.4.
Oordeel van de rechtbank
Opbrengst
Uit het dossier blijkt dat er 40 slachtoffers zijn die geld hebben overgeboekt naar de rekening van een katvanger. Het gaat om aangiftes dan wel verklaringen van slachtoffers waaruit blijkt dat zij zijn afgeperst en vervolgens geld hebben overgemaakt in combinatie met bevindingen waaruit blijkt dat er daadwerkelijk geld is overgemaakt.
Voor zaaknummer 38 (met slachtoffer [naam 29] ) geldt dat niet. Het dossier bevat geen aangifte of verklaring van [naam 29] , waardoor de rechtbank onvoldoende aanwijzingen heeft om het overgemaakte geld als opbrengst uit een strafbaar feit te beschouwen.
Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de overige bedragen die zijn overgemaakt als opbrengst kunnen worden gekwalificeerd. Dat geldt echter niet voor de bedragen die zijn overgemaakt en die vervolgens zijn teruggestort. Dit is het geval geweest bij de slachtoffers [naam 24] (zaaksdossier 23) en [naam 25] (zaaksdossier 28). De bedragen die deze slachtoffers hebben overgemaakt, tellen daarom niet mee bij de opbrengst. Verder heeft het slachtoffer [naam 16] (zaaksdossier 29) € 1.800,- overgemaakt, maar is € 300,- teruggestort. Het bedrag dat is teruggestort, wordt in mindering gebracht op de opbrengst.
In totaal komt de opbrengst daarmee op een bedrag van € 46.335,00.
Toerekening zaken aan de veroordeelde
Vervolgens is de vraag bij welke zaken de veroordeelde betrokken is geweest.
Anders dan in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel en door de officier van justitie tot uitgangspunt is genomen, zal de rechtbank alleen voordeel uit een zaak aan een veroordeelde toerekenen indien er concrete aanwijzingen zijn dat de veroordeelde bij die specifieke zaak was betrokken. Dat betekent onder meer dat geen voordeel wordt toegerekend in de zaken waarin alleen de katvangers bekend zijn geworden en onduidelijk is gebleven of en welke veroordeelden bij die zaak betrokken zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier concrete aanknopingspunten voor betrokkenheid van de veroordeelde in de volgende zaaksdossiers:
  • zaaksdossier 1 ( [naam 1] )
  • zaaksdossier 4 ( [naam 2] )
  • zaaksdossier 5 ( [naam 3] )
  • zaaksdossier 9 ( [naam 4] )
  • zaaksdossier 11 ( [naam 5] )
  • zaaksdossier 13 ( [naam 6] )
  • zaaksdossier 14 ( [naam 7] )
  • zaaksdossier 15 ( [naam 8] )
  • zaaksdossier 16 ( [naam 9] )
  • zaaksdossier 17 ( [naam 10] )
  • zaaksdossier 19 ( [naam 11] )
  • zaaksdossier 20 ( [naam 12] )
  • zaaksdossier 21 ( [naam 10] )
  • zaaksdossier 24 ( [naam 13] )
  • zaaksdossier 25 ( [naam 14] )
  • zaaksdossier 26 ( [naam 15] )
  • zaaksdossier 29 ( [naam 16] )
  • zaaksdossier 30 ( [naam 17] )
  • zaaksdossier 34 ( [naam 18] )
  • zaaksdossier 36 ( [naam 19] )
  • zaaksdossier 37 ( [naam 20] )
  • zaaksdossier 39 ( [naam 21] )
  • zaaksdossier 40 ( [naam 22] )
  • zaaksdossier 42 ( [naam 23] )
Voor alle bovenstaande zaken geldt dat er door de veroordeelde berichten zijn verzonden die betrekking hebben op geld dat de betreffende slachtoffers hebben overgemaakt.
Kosten
Wat betreft de kosten kan uit het dossier worden opgemaakt dat de katvangers een bedrag hebben ontvangen voor het ter beschikking stellen van hun bankrekening en het vervolgens opnemen van het geldbedrag. Ten aanzien van de omvang van de kosten voor katvangers, overweegt de rechtbank als volgt.
De katvanger [naam 26] heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij in sommige gevallen € 50,00 heeft ontvangen. Dit komt overeen met een chatgesprek van 10 augustus 2019 tussen de veroordeelde en [medeverdachte 2] , waarbij de veroordeelde aan [medeverdachte 2] vraagt: ‘wat heb je [alias] gegeven?’. Daarop antwoordt [medeverdachte 2] : ‘Bankoe’. Uit het dossier blijkt dat de veroordeelde en [medeverdachte 2] de katvanger [naam 26] aanduiden met de bijnaam ‘ [alias] ’. Uit verschillende berichten kan verder worden opgemaakt dat met bankoe € 50,00 wordt bedoeld.
Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat de kosten voor een katvanger per zaak € 50,00 bedragen. Indien er meerdere katvangers betrokken zijn, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat ieder van hen € 50,00 ontving. Het uitgangspunt van € 50,00 per betrokken katvanger vindt steun in een chatgesprek van 31 juli 2019 tussen de veroordeelde en [medeverdachte 2] waarin [medeverdachte 2] te kennen geeft dat de katvangers [naam 26] en [naam 27] ieder een ‘bankoe’ krijgen.
Een uitzondering is mogelijk indien concrete aanknopingspunten daar aanleiding toe geven. Dat is naar het oordeel van de rechtbank enkel het geval voor zaak 13 ten aanzien van slachtoffer [naam 6] . Uit een chatgesprek tussen [medeverdachte 2] en de veroordeelde blijkt dat katvanger [naam 26] € 60,00 heeft gekregen (‘van die 6b heb ik [alias] 60 gegeven’).
Op het bovenstaande maakt de rechtbank anders dan in het berekeningsrapport en door de officier van justitie tot uitgangspunt is genomen, geen uitzondering voor de katvanger [naam 28] . [naam 28] heeft tijdens zijn verhoor weliswaar percentages van 15 en 30 procent genoemd, maar hij heeft tijdens het verhoor tevens te kennen gegeven: ‘ik heb net 30% gezegd wat ik heb gekregen maar ik wil dat het uit de verklaring wordt gehaald want ik weet het niet meer precies’. Ook omdat niet valt in te zien waarom [naam 28] significant meer zou krijgen dan andere katvangers, legt deze verklaring onvoldoende gewicht in de schaal om voor [naam 28] een ander bedrag per slachtoffer te hanteren.
Verdeling
Vervolgens is de vraag hoe de opbrengst in bovengenoemde zaken werd verdeeld. De rechtbank zoekt voor de onderlinge verdeling aansluiting bij uitlatingen van de veroordeelde in chatgesprekken van 21 juni 2019 (‘ja ik krijg 33,33 %’), 27 juni 2019 (‘morgen waarschijnlijk 13 bar’ en ‘430 pak ik’), 7 juli 2019 (‘33,33 pro pak ik’) en 31 juli 2019 (‘normaal pak ik gewoon mij 1/3’).
In een chatgesprek tussen [medeverdachte 2] en de veroordeelde van 10 augustus 2019 bespreken [medeverdachte 2] en de veroordeelde de opbrengst van € 600,00 die is overgemaakt door slachtoffer [naam 8] . Daarover zegt [medeverdachte 2] : ‘75/75 en hij bankoe. 4 bar is al apart gehouden’. Daarop antwoordt de veroordeelde: ‘is goed’. Uit de context maakt de rechtbank op dat de veroordeelde en [medeverdachte 2] ieder € 75,00 krijgen en de katvanger € 50,00. De overige € 400,00 is apart gehouden.
Het komt er dus op neer dat de veroordeelde een derde deel van de opbrengst krijgt, daarvan de katvangers betaalt en het restant evenredig deelt met [medeverdachte 2] .
In bijlage 2 bij dit vonnis is een overzicht opgenomen waarbij per zaak uiteen is gezet wat de opbrengst was en welk deel daarvan toekwam aan de veroordeelde.
Slotsom
Op grond van het voorgaande schat de rechtbank het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 6.673,33.

5.De vaststelling van de betalingsverplichting

5.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag omdat rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een korting van 10% passend en geboden is en heeft hiertoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.
5.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de betalingsverplichting moet worden vastgesteld op een lager bedrag dan het wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat rekening moet worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De inval vond plaats op 30 september 2019. De vordering is aanhangig gemaakt op 15 januari 2024. Op het moment van wijzen van het vonnis in de ontnemingsprocedure is de redelijke termijn met minstens 28 maanden overschreden, hetgeen dient te leiden tot een forse matiging van € 10.000,- dan wel € 5.000,-, in ieder geval meer dan de door de officier van justitie gehanteerde 10%. Tot slot verzoekt de raadsman rekening te houden met de eventuele toewijzing van vorderingen van de benadeelde partijen.
5.3.
Oordeel van de rechtbank
Overschrijding redelijke termijn
Zoals door de officier van justitie en de verdediging naar voren is gebracht, is de redelijke termijn in deze zaak overschreden. De rechtbank ziet, gelet op de bestendige jurisprudentie, daarom aanleiding om de betalingsverplichting te matigen door 10% in mindering te brengen op het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Benadeelde partijen
De rechtbank zal de aan de benadeelde partijen toegekende vorderingen niet in mindering brengen op het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, omdat deze nog niet zijn voldaan.
De omstandigheid dat de veroordeelde bij oplegging van een ontnemingsmaatregel te maken zou krijgen met meerdere schuldeisers betekent nog niet dat de veroordeelde in een rechtens te respecteren belang wordt getroffen.
De veroordeelde kan, als hij de benadeelde partijen en/of de Staat ten behoeve van die benadeelde partijen (deels) heeft betaald, op grond van artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering een onderbouwd verzoek doen tot het verminderen of kwijtschelden van het ontnemingsbedrag. Het opleggen van een ontnemingsmaatregel naast de bestaande (terug)betalingsverplichting dient dan ook als extra stimulans voor de veroordeelde om het voordeel dat hij heeft genoten daadwerkelijk terug te betalen.
Conclusie
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank de betalingsverplichting, rekening houdend met de matiging en het bedrag afrondend, vast op een bedrag van € 6.000,-.
De rechtbank zal toepassing geven aan artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering en de duur van de op te leggen gijzeling bepalen op 65 dagen.

6.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.673,33;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 6.000,-aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 65 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.
Bijlage 2: overzicht wederrechtelijk verkregen voordeel per zaak
Zaaknr.
Slachtoffer
Bedrag
[medeverdachte 3]
[medeverdachte 1]
Kosten
katvangers
[medeverdachte 2]
[verdachte]
1
[naam 1]
€ 600,-
€ 400,-
-
€ 100,-
-
€ 100,-
4
[naam 2]
€ 600,-
-
-
€ 50,-
-
€ 150,-
5
[naam 3]
€ 1.300,-
€ 866,67
-
€ 100,-
-
€ 333,33
9
[naam 4]
€ 600,-
€ 400,-
-
€ 50,-
-
€ 150,-
11
[naam 5]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 100,-
€ 50,-
€ 50,-
13
[naam 6]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 50,-
€ 75,-
€ 75,-
14
[naam 7]
€ 900,-
-
€ 600,-
€ 50,-
€ 125,-
€ 125,-
15
[naam 8]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 50,-
€ 75,-
€ 75,-
16
[naam 9]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 50,-
-
€ 150,-
17
[naam 10]
€ 600,-
-
€ 400,-
€ 100,-
€ 50,-
€ 50,-
19
[naam 11]
€ 750,-
-
€ 500,-
€ 50,-
€ 100,-
€ 100,-
20
[naam 12]
€ 1.000,-
-
€ 666,67
€ 50,-
€ 141,67
€ 141,67
21
[naam 10]
€ 1.500,-
-
€ 1.000,-
€ 50,-
€ 225,-
€ 225,-
24
[naam 13]
€ 5.740,-
-
€ 3.826,67
€ 200,-
€ 856,67
€ 856,67
25
[naam 14]
€ 2.600,-
-
€ 1.733,33
€ 50,-
€ 408,33
€ 408,33
26
[naam 15]
€ 750,-
-
€ 500,-
€ 50,-
-
€ 200,-
29
[naam 16]
€ 1.500,-
€ 500,-
€ 500,-
€ 50,-
-
€ 450,-
30
[naam 17]
€ 2.400,-
€ 800,-
€ 800,-
€ 150,-
-
€ 650,-
34
[naam 18]
€ 750,-
-
€ 500,-
€ 50,-
-
€ 200,-
36
[naam 19]
€ 1.500,-
-
€ 1.000,-
€ 100,-
-
€ 400,-
37
[naam 20]
€ 3.825,-
€ 1.275,-
€ 1.275,-
€ 50,-
-
€ 1.225,-
39
[naam 21]
€ 400,-
€ 266.67
-
€ 50,-
-
€ 83,33
40
[naam 22]
€ 750,-
-
€ 500,-
€ 50,-
-
€ 200,-
42
[naam 23]
€ 1.950,-
-
€ 1.300,-
€ 100,-
€ 275,-
€ 275,-
Totaal
€ 6.673,33