5.5.Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot feit 3 en feit 4, voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 9] , van oordeel dat deze wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 3: deelname aan een criminele organisatie
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht sprake als een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad bestaat, dat het plegen van misdrijven als oogmerk heeft. Dit samenwerkingsverband kan blijken uit gemeenschappelijke regels of doelstellingen, maar ook uit het bestaan van een zekere gelaagdheid en/of rolverdeling tussen de verschillende deelnemers. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon en minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben. Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern. Ook is in dezen niet vereist dat alle personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie. Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om van deelname aan een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en de betrokkene (ten minste) de wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt. Niet vereist is dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Anderzijds moet de deelnemer wel een aandeel hebben in, dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank zal aan de hand van het juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en zo ja, of de verdachte heeft deelgenomen aan die criminele organisatie en in welke rol.
De gehanteerde bewijsmiddelen geven blijk van een specifieke werkwijze waarbij meerdere personen waren betrokken die elk een eigen rol vervulden.
Van de slachtoffers werd van tevoren informatie opgezocht, bijvoorbeeld op sociale media of andere open bronnen op het internet. Bijvoorbeeld wie hun familieleden, vrienden of collega’s waren. De slachtoffers, allen mannen die zich hadden aangemeld op een op erotisch contact gerichte dating- of chatsite, kregen contact met een vrouw, althans zo leek het. De vrouw stelde aan hen voor om diverse erotische foto's en video's uit te wisselen. Wanneer zij dat deden kregen zij bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd naar die vrienden, familieleden of collega’s. De van de vermeende vrouw afkomstige erotische foto’s betroffen in alle gevallen foto’s van één en hetzelfde meisje. Tevens valt in de gevoerde chatconversaties op dat de conversatie ongeveer hetzelfde verloop had en dat de “vrouw” zich bij verschillende slachtoffers van dezelfde uitlatingen en bewoordingen bediende. Ook valt op dat vrijwel direct nadat de slachtoffers erotisch beeldmateriaal van zichzelf hadden verstrekt de toon aan de zijde van de “vrouw” omsloeg en in alle gevallen in het kader van de afdreiging vrijwel exact dezelfde bewoordingen werden gebruikt. De meeste slachtoffers betaalden als gevolg van die afdreiging in eerste instantie ongeveer 600 euro op een rekeningnummer van een katvanger. Soms gevolgd door een extra betaling van 1200 euro.
Het geld dat werd verkregen door deze praktijken werd vrij snel (doorgaans binnen enkele minuten of uren) daarna contant opgenomen, al dan niet na doorboeking.
De rechtbank stelt vast dat de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze gedurende een periode van in elk geval enkele maanden plaatsvond en een vergaande mate van samenwerking en coördinatie tussen meerdere personen vereiste. Uit de werkwijze blijkt ook van een zekere rolverdeling binnen de organisatie. Waar de een zich bezighield met de contacten met de slachtoffers waaronder het oplichten en afdreigen van de slachtoffers en in het kader daarvan voorafgaand aan deze contacten nepaccounts aanmaakte en informatie over de slachtoffers inwon, hield de ander zich bezig met de afwikkeling van financiën (door de katvanger met een bankrekening te regelen en ervoor te zorgen dat het geboekte geld snel van de rekening werd gehaald). De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen (de gevoerde chatconversaties tussen de verdachten) af dat [medeverdachte 2] en de verdachte zich bezighielden met deze laatste taak, de afwikkeling van de financiën. Het voorgaande duidt op een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. De organisatie legde een duidelijke stelselmatigheid aan de dag gelet ook op het grote aantal slachtoffers, waarbij telkens dezelfde, hierboven beschreven werkwijze werd gehanteerd.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van afdreiging, oplichting en witwassen en dat aan deze criminele organisatie – naast anderen – in elk geval hebben deelgenomen de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De verdachte heeft met zijn handelingen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van afdreiging, oplichting en witwassen.
Conclusie
Aldus is voldaan aan de gestelde vereisten voor het bestaan van een criminele organisatie en de betrokkenheid van de verdachte bij deze criminele organisatie. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 9]
Uit de op 23 mei 2019 gedane aangifte van [slachtoffer 9] blijkt dat hij via Markplaats contact had met [naam 6] , dat haar gegevens bleken te kloppen, dat hij een JBL, type partybox 300, van haar heeft gekocht, dat hij daartoe via een tikkie € 225,- aan haar heeft betaald, dat zij hierna onbereikbaar was en dat de JBL partybox nooit is geleverd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het door de aangever overgemaakte bedrag is gestort op de rekening op naam van [naam 5] en dat dat bedrag dezelfde dag is doorgestort naar de rekening op naam van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij onder meer door de verdachte was benaderd om zijn rekeningnummer beschikbaar te stellen, dat hij ( [naam 3] ), wanneer geld op zijn rekening was gestort, dat geld opnam en dat hij dat geld vervolgens aan (in dat geval) de verdachte overhandigde.
Op 29 oktober 2019 is op het bed van de verdachte een iPhone in beslag genomen. Op deze
telefoon is een screenshot aangetroffen met het emailadres [e-mailadres 2] en het daarbij horende wachtwoord (dus de gegevens van de verkoper), alsmede afbeeldingen met de naam en het (juiste) adres van de aangever (dus de gegevens van de koper). De verdachte heeft niet in het bijzonder kunnen uitleggen hoe deze gegevens op zijn telefoon terecht zijn gekomen. Hij heeft daarover alleen verklaard dat hij denkt dat deze gegevens via een groepschat op zijn telefoon zijn opgeslagen, zonder daarbij concrete gegevens te benoemen. Gelet op het ontbreken van een concrete weerlegging zal de rechtbank aan deze verklaring voorbij gaan.
Gelet op deze bewijsmiddelen kan feit 4 voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 9] naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen.