ECLI:NL:RBDHA:2024:3228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
09808066-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en oplichting via sextortion

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak die draait om sextortion, waarbij de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met het afpersen van slachtoffers via seksuele chantage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, mannen heeft benaderd via dating- en chatsites, zich voordoend als vrouwen. Na het uitwisselen van erotische foto's, werden de slachtoffers onder druk gezet om geld te betalen om te voorkomen dat deze beelden openbaar zouden worden gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van oplichting en afdreiging, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met deze praktijken. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname aan de organisatie, die een gestructureerde en duurzame samenwerking vertoonde met als doel het plegen van misdrijven zoals oplichting en afdreiging. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 181 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/808066-19 en 09/818643-17 (tul)
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 en 16 januari 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.M. Hoogenraad naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 17 september 2019, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, en/of te Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
a) [slachtoffer 1] (zaak 11) en/of
b) [slachtoffer 2] (zaak 15) en/of
c) [slachtoffer 3] (zaak 19) en/of
d) [slachtoffer 4] (zaak 23) en/of
e) [slachtoffer 5] (zaak 28) en/of
f) [slachtoffer 6] (zaak 38) en/of
g) [slachtoffer 7] (zaak 42),
heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren) en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten één of meerdere (pikante) foto's/video's en/of seksueel getinte opmerkingen/berichten/fantasieën, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich op een seks- of datingsite of -app voorgedaan als vrouw en/of als vrouw contact gezocht met voornoemde personen en/of
- (vervolgens) (via whatsapp) meerdere pikante foto's en/of seksueel getinte opmerkingen/berichten/fantasieën naar voornoemde personen gezonden en/of
- voornoemde personen (vervolgens) verzocht om pikante foto's en/of seksueel getinte opmerkingen/berichten/fantasieën terug te sturen, waardoor voornoemde personen (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of ter beschikkingstelling van gegevens;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 juni 2019 tot en met 17 september 2019, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, en/of te Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens)door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim,
a) [slachtoffer 1] (zaak 11) en/of
b) [slachtoffer 2] (zaak 15) en/of
c) [slachtoffer 3] (zaak 19) en/of
d) [slachtoffer 4] (zaak 23) en/of
e) [slachtoffer 5] (zaak 28) en/of
f) [slachtoffer 6] (zaak 38) en/of
g) [slachtoffer 7] (zaak 42),
heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten één of meerdere geldbedrag(en) dat/die geheel of ten dele aan deze personen of derden toebehoorden, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) voornoemde personen bevolen één of meer geldbedragen te betalen, althans over te maken, om te voorkomen dat de eerder onder valse voorwendselen ontvangen (pikante) foto's/video's en/of afschriften van (pikante) chatgesprekken tussen verdachte en/of zijn mededaders en die personen door hem, verdachte en/of zijn mededader(s), in de openbaarheid zouden worden gebracht door deze toe te sturen aan familieleden, vrienden, werkgevers en/of anderen;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 april 2019 tot en met 22 september 2019, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, en/of te Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting en/of afdreiging en/of witwassen;
4.
hij in of omstreeks de periode van 23 mei 2019 t/m 22 september 2019 te Zoetermeer, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,benadeelde(n) [slachtoffer 8] (zaak 33) en/of [slachtoffer 9] (zaak 35) (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedrag(en), hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich op Marktplaats.nl en/of in berichten (telkens) voorgedaan als een ander persoon, danwel gebruik gemaakt van (een) andere na(a)m(en) en/of (telkens) toegezegd één of meer goed(eren) (een I-pad en/of een JBL Partybox) te sturen/leveren aan voornoemde perso(o)n(en) na betaling van een geldbedrag, waardoor voornoemde perso(o)n(en) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.

3.Inleiding

De zaak gaat over sextortion, oftewel chantage middels seksueel getinte afbeeldingen, waar over een periode van meerdere maanden meerdere mannen slachtoffer van zijn geworden. De slachtoffers hadden zich aangemeld op een dating- of chatsite die is gericht op erotisch contact. De slachtoffers kregen contact met iemand die zich voordeed als een vrouw die op zoek was naar erotisch contact. De vrouw stelde aan een slachtoffer voor om erotische foto's en video’s met elkaar uit te wisselen. Wanneer zij dat hadden gedaan ontvingen zij al snel een bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd. De meeste slachtoffers betaalden als gevolg van de afdreiging in eerste instantie ongeveer 600 euro op een rekeningnummer van een katvanger. Soms gevolgd door een extra betaling van 1200 euro of meer.
Op 12 juni 2019 werd onderzoek [naam 1] na drie aangiftes gestart. Op 29 oktober 2019 is de verdachte in dat onderzoek aangehouden. Zijn voorlopige hechtenis is geschorst met ingang van 27 januari 2020. Ter terechtzitting van 16 januari 2024 is de voorlopige hechtenis opgeheven.

4.4. De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zaaksdossier 28 (met slachtoffer [slachtoffer 5] ) en zaakdossier 38 (met slachtoffer [slachtoffer 6] ), omdat niet is voldaan aan het klachtvereiste.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in zaakdossier 42 (met slachtoffer [slachtoffer 7] ) weliswaar een klacht ontbreekt, maar dat uit de aangifte voldoende blijkt dat de aangever wenste dat er vervolging zou plaatsvinden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht – ten aanzien van feit 2 - het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in zaaksdossiers 28, 38 en 42.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Afdreiging is een absoluut klachtdelict, hetgeen betekent dat de feiten in deze zaak uitsluitend op klacht vervolgbaar zijn. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte alleen kan worden vervolgd voor afdreiging als de betreffende aangever ook kenbaar heeft gemaakt dat hij wil dat de verdachte wordt vervolgd. De achtergrond hiervan is dat vervolging van de verdachte voor het slachtoffer vervelende of pijnlijke gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld omdat een strafproces algemene bekendheid met zich mee kan brengen van zaken die zich in de (intieme) privésfeer hebben voorgedaan. Op grond van artikel 66 lid 1 jo. 318 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Als de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde delict, stuit de vervolging daarop af. Deze termijn voorkomt dat de klachtgerechtigde een wettelijk zwaard in handen wordt gegeven, waarvan hij gedurende de hele verjaringstermijn gebruik zou kunnen maken. De macht van de klachtgerechtigde om te bepalen of de verdachte wordt vervolgd is dus in de tijd begrensd. Wanneer de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, is de officier van justitie toch ontvankelijk in de vervolging. In dat geval zal van de wens tot vervolging binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken (HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242). Uit het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 1994, LJN ZC8448, NJ 1994/278, volgt dat vervolging zonder formele klacht ook mogelijk is als op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Daarbij mogen, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:13, ook omstandigheden worden meegewogen die zich ná deze termijn hebben voorgedaan, nu deze in feite een bevestiging opleveren van de omstandigheid dat die wens er eerder (en tijdig) al was.
De rechtbank zal, mede gelet op het voorgaande, in navolging van de officier van justitie en de raadsvrouw, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van feit 2 voor zover dit zaaksdossiers 28 en 38 betreft. Voor die zaken geldt dat de klacht niet of niet tijdig is ingediend, terwijl het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de slachtoffers vervolging wensten.
Met betrekking tot zaaksdossier 42 overweegt de rechtbank als volgt. De aangifte van [slachtoffer 7] heeft betrekking op een afpersing die zou hebben plaatsgevonden op 15 juli 2019. Op dezelfde dag heeft hij aangifte gedaan. In de aangifte staat dat [slachtoffer 7] heeft verzocht om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en dat hij alle informatie die hij heeft ter beschikking zal stellen ten behoeve van het politieonderzoek. Ook staat in de aangifte dat [slachtoffer 7] de schade wil verhalen op de verdachte en op de hoogte wil worden gehouden van de voortgang van het onderzoek. Op 15 januari 2020 heeft [slachtoffer 7] alsnog een klacht ingediend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 7] vervolging heeft gewenst en dat die wens er al lag toen hij aangifte deed.
Het openbaar ministerie is daarom – hoewel de klacht buiten de wettelijke termijn is ingediend – voor zaaksdossier 42 wel ontvankelijk.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 (oplichting) en feit 2 (afdreiging) gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte één van de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Hiertoe zijn evenmin aanwijzingen in het dossier aanwezig. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij op de hoogte was van de oplichtings- en afdreigingspraktijken. De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 3 (deelname criminele organisatie) aangevoerd dat de verdachte enkel contact heeft gehad met de medeverdachte [medeverdachte 2] en was er niet van op de hoogte tegen welke achtergrond zijn handelen, het regelen van rekeningnummers en katvangers, speelde.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 4 gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de Marktplaats-oplichting van [slachtoffer 8] . De twee potentiële bewijsmiddelen, te weten: dat katvanger [naam 4] , die in contact zou hebben gestaan met de verdachte, het geldbedrag van [slachtoffer 8] had ontvangen en opgenomen alsmede de op de telefoon van de verdachte aangetroffen foto van het legitimatiebewijs van [naam 2] (op wiens naam zou zijn gehandeld op Marktplaats), zijn hiertoe onvoldoende. Van de genoemde foto is niet bekend waar deze zich op de telefoon van de verdachte bevond, zodat deze ook uit een groepschat afkomstig zou kunnen zijn.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de Marktplaats-oplichting van [slachtoffer 9] . De twee potentiële bewijsmiddelen, te weten dat katvanger [naam 3] , het geld zou hebben opgenomen en overhandigd aan de verdachte of iemand anders, alsmede de op de telefoon van de verdachte aangetroffen foto’s van de gegevens van [naam 5] (op wier naam zou zijn gehandeld op Marktplaats) en aangever [slachtoffer 9] , zijn hiertoe onvoldoende. Van de genoemde foto’s is niet bekend waar deze zich op de telefoon van de verdachte bevonden, zodat deze ook uit een groepschat afkomstig zouden kunnen zijn.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Vrijspraak
Ten aanzien van feiten 1 en 2
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] , veelal aangestuurd door [medeverdachte 2] , zich bezighield met het regelen en instrueren van katvangers. De verdachte heeft zelf op de terechtzitting ook verklaard dat hij bankrekeningnummers en katvangers regelde, zodat er geld kon worden overgemaakt. De verdachte heeft echter ontkend dat hij slachtoffers heeft opgelicht en afgeperst.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat de verdachte zelf slachtoffers heeft opgelicht en afgeperst. Berichten die daarop duiden ontbreken. Ook blijkt uit geen van de berichten dat de verdachte wist van de oplichting en afpersing. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4 voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 8]
Uit het dossier volgt dat de aangever op 20 september 2019 een iPad via Marktplaats heeft aangekocht en daarvoor een bedrag van € 500,- heeft overgemaakt op de rekening van [naam 4] , die in het dossier als katvanger wordt beschouwd. Dit bedrag is op die dag om 14.23 uur via een tikkie gestort en om 19.23 uur gepind. De iPad is nooit geleverd.
Volgens de aangifte betrof de verkoper [naam 2] , gebruik makend van e-mailadres [e-mailadres 1] , wonend in Almelo. De aangever heeft ook een schermafbeelding van het paspoort van deze verkoper ontvangen.
De enige aanwijzing dat de verdachte bij deze verkoop/oplichting betrokken is, is de in zijn telefoon aangetroffen schermafbeelding van het paspoort van de verkoper die naar de aangever is gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende voor een bewezenverklaring, ook al heeft de verdachte een weinig concrete verklaring over het aantreffen van deze schermafbeelding in zijn telefoon afgelegd.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.5.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is met betrekking tot feit 3 en feit 4, voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 9] , van oordeel dat deze wettig en overtuigend zijn bewezen.
Ten aanzien van feit 3: deelname aan een criminele organisatie
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht sprake als een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad bestaat, dat het plegen van misdrijven als oogmerk heeft. Dit samenwerkingsverband kan blijken uit gemeenschappelijke regels of doelstellingen, maar ook uit het bestaan van een zekere gelaagdheid en/of rolverdeling tussen de verschillende deelnemers. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon en minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben. Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern. Ook is in dezen niet vereist dat alle personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie. Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om van deelname aan een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en de betrokkene (ten minste) de wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt. Niet vereist is dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Anderzijds moet de deelnemer wel een aandeel hebben in, dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank zal aan de hand van het juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en zo ja, of de verdachte heeft deelgenomen aan die criminele organisatie en in welke rol.
De gehanteerde bewijsmiddelen geven blijk van een specifieke werkwijze waarbij meerdere personen waren betrokken die elk een eigen rol vervulden.
Van de slachtoffers werd van tevoren informatie opgezocht, bijvoorbeeld op sociale media of andere open bronnen op het internet. Bijvoorbeeld wie hun familieleden, vrienden of collega’s waren. De slachtoffers, allen mannen die zich hadden aangemeld op een op erotisch contact gerichte dating- of chatsite, kregen contact met een vrouw, althans zo leek het. De vrouw stelde aan hen voor om diverse erotische foto's en video's uit te wisselen. Wanneer zij dat deden kregen zij bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd naar die vrienden, familieleden of collega’s. De van de vermeende vrouw afkomstige erotische foto’s betroffen in alle gevallen foto’s van één en hetzelfde meisje. Tevens valt in de gevoerde chatconversaties op dat de conversatie ongeveer hetzelfde verloop had en dat de “vrouw” zich bij verschillende slachtoffers van dezelfde uitlatingen en bewoordingen bediende. Ook valt op dat vrijwel direct nadat de slachtoffers erotisch beeldmateriaal van zichzelf hadden verstrekt de toon aan de zijde van de “vrouw” omsloeg en in alle gevallen in het kader van de afdreiging vrijwel exact dezelfde bewoordingen werden gebruikt. De meeste slachtoffers betaalden als gevolg van die afdreiging in eerste instantie ongeveer 600 euro op een rekeningnummer van een katvanger. Soms gevolgd door een extra betaling van 1200 euro.
Het geld dat werd verkregen door deze praktijken werd vrij snel (doorgaans binnen enkele minuten of uren) daarna contant opgenomen, al dan niet na doorboeking.
De rechtbank stelt vast dat de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze gedurende een periode van in elk geval enkele maanden plaatsvond en een vergaande mate van samenwerking en coördinatie tussen meerdere personen vereiste. Uit de werkwijze blijkt ook van een zekere rolverdeling binnen de organisatie. Waar de een zich bezighield met de contacten met de slachtoffers waaronder het oplichten en afdreigen van de slachtoffers en in het kader daarvan voorafgaand aan deze contacten nepaccounts aanmaakte en informatie over de slachtoffers inwon, hield de ander zich bezig met de afwikkeling van financiën (door de katvanger met een bankrekening te regelen en ervoor te zorgen dat het geboekte geld snel van de rekening werd gehaald). De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen (de gevoerde chatconversaties tussen de verdachten) af dat [medeverdachte 2] en de verdachte zich bezighielden met deze laatste taak, de afwikkeling van de financiën. Het voorgaande duidt op een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. De organisatie legde een duidelijke stelselmatigheid aan de dag gelet ook op het grote aantal slachtoffers, waarbij telkens dezelfde, hierboven beschreven werkwijze werd gehanteerd.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van afdreiging, oplichting en witwassen en dat aan deze criminele organisatie – naast anderen – in elk geval hebben deelgenomen de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De verdachte heeft met zijn handelingen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van afdreiging, oplichting en witwassen.
Conclusie
Aldus is voldaan aan de gestelde vereisten voor het bestaan van een criminele organisatie en de betrokkenheid van de verdachte bij deze criminele organisatie. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 4 voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 9]
Uit de op 23 mei 2019 gedane aangifte van [slachtoffer 9] blijkt dat hij via Markplaats contact had met [naam 6] , dat haar gegevens bleken te kloppen, dat hij een JBL, type partybox 300, van haar heeft gekocht, dat hij daartoe via een tikkie € 225,- aan haar heeft betaald, dat zij hierna onbereikbaar was en dat de JBL partybox nooit is geleverd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat het door de aangever overgemaakte bedrag is gestort op de rekening op naam van [naam 5] en dat dat bedrag dezelfde dag is doorgestort naar de rekening op naam van [naam 3] . [naam 3] heeft verklaard dat hij onder meer door de verdachte was benaderd om zijn rekeningnummer beschikbaar te stellen, dat hij ( [naam 3] ), wanneer geld op zijn rekening was gestort, dat geld opnam en dat hij dat geld vervolgens aan (in dat geval) de verdachte overhandigde.
Op 29 oktober 2019 is op het bed van de verdachte een iPhone in beslag genomen. Op deze
telefoon is een screenshot aangetroffen met het emailadres [e-mailadres 2] en het daarbij horende wachtwoord (dus de gegevens van de verkoper), alsmede afbeeldingen met de naam en het (juiste) adres van de aangever (dus de gegevens van de koper). De verdachte heeft niet in het bijzonder kunnen uitleggen hoe deze gegevens op zijn telefoon terecht zijn gekomen. Hij heeft daarover alleen verklaard dat hij denkt dat deze gegevens via een groepschat op zijn telefoon zijn opgeslagen, zonder daarbij concrete gegevens te benoemen. Gelet op het ontbreken van een concrete weerlegging zal de rechtbank aan deze verklaring voorbij gaan.
Gelet op deze bewijsmiddelen kan feit 4 voor zover dat ziet op aangever [slachtoffer 9] naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen.
5.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
3.
hij op tijdstippen in de periode van 24 juni 2019 tot en met 22 september 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting en/of afdreiging en/of witwassen;
4.
hij op 23 mei 2019 in Nederland, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 9] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich op Marktplaats.nl en in berichten voorgedaan als een ander persoon, danwel gebruik gemaakt van een andere naam en toegezegd een goed (een JBL Partybox) te leveren aan voornoemde persoon na betaling van een geldbedrag, waardoor voornoemde persoon werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd, inhoudende dat aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan voor de duur die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel aangevuld met een taakstraf. De raadsvrouw heeft hiertoe gewezen op de in positieve zin gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het ontbreken van een relevant strafblad, alsmede op de ruime overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM voor de afdoening van strafzaken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die het plegen van oplichting, afdreiging en witwassen tot oogmerk had. De organisatie hield zich kort gezegd bezig met sextortion, oftewel chantage middels seksueel getinte afbeeldingen. In een periode van meerdere maanden zijn meerdere mannen hier slachtoffer van geworden. De slachtoffers hadden zich aangemeld op een dating- of chatsite gericht op erotisch contact. De slachtoffers kregen contact met iemand die zich voordeed als een vrouw op zoek naar erotisch contact. De vrouw stelde aan een slachtoffer voor om diverse erotische foto's en video's uit te wisselen. Wanneer zij dat hadden gedaan ontvingen zij al snel een bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd naar met naam genoemde familieleden, vrienden en/of collega’s naar wie van tevoren nauwkeurig onderzoek was gedaan via social media en andere open bronnen op het internet. Enkele medeverdachten hebben zich op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan de oplichtingen en afdreigingen van deze slachtoffers. Binnen de criminele organisatie vormde de verdachte een belangrijke schakel in het geheel aan handelingen die nodig waren om de criminele organisatie succesvol te maken. Hij regelde katvangers die tegen een geringe vergoeding hun bankrekening ter beschikking stelden. Deze katvangers waren vaak kwetsbare personen met financiële problemen die de gevolgen voor lief namen. Bedragen die door de slachtoffers werden overgeschreven werden zo snel mogelijk na deze overschrijving contant wordt opgenomen door katvangers, in het bijzijn van de verdachte of één van diens medeverdachten. Dit alles vereiste een strakke organisatie waarbij de leden van de criminele organisatie vrijwel constant met elkaar in verbinding stonden. Uit het dossier blijkt ook dat de verdachte druk uitoefende op katvangers om snel medewerking te verlenen, waarbij ook gedreigd werd met geweld. De verdachte vervulde aldus een essentiële rol binnen de organisatie door ervoor te zorgen dat het door slachtoffers op de rekeningen van die katvangers gestorte geld werd gepind en aldus feitelijk in handen van de criminele organisatie kwam.
Slachtoffers van de criminele organisatie waar de verdachte deel van uitmaakte zijn op geraffineerde wijze bedreigd en misleid. Uit schaamte en/of angst werd nauwelijks op eigen initiatief tijdig aangifte gedaan van de afdreigingen en oplichtingen. De omstandigheid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zo gericht was op winstbejag ten koste van de slachtoffers, is kwalijk en strafwaardig.
Naast deelname aan een criminele organisatie heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan een geval van marktplaatsoplichting.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad d.d. 8 december 2023 van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, echter niet voor een soortgelijk feit.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 31 maart 2020 over de verdachte, waarvan de inhoud inmiddels achterhaald is.
Persoonlijke omstandigheden
Ter terechtzitting heeft de verdachte met betrekking tot zijn huidige persoonlijke omstandigheden verklaard dat er veel in zijn leven is veranderd. Hij woont nog bij zijn moeder en heeft inmiddels een eigen onderneming in de bouw gericht op timmerwerkzaamheden. Hij heeft klussen van zo’n twee tot drie maanden.
Daarnaast gaat hij dit jaar trouwen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten is als straf in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. De rechtbank ziet, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest en mede in aanmerking genomen het tijdsverloop, waarbij tevens heeft te gelden dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden, geen aanleiding op dit moment nog een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die hoger is dan het reeds ondergane voorarrest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de feiten zijn gepleegd toen de verdachte relatief jong was. De verdachte nu, jaren later, terug naar de gevangenis sturen acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet opportuun.
Conclusie
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 181 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, passend en geboden.

9.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] gesteld psychische schade te hebben geleden, maar hij heeft daarbij geen bedrag genoemd.
[slachtoffer 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 500,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 9] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 225,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ,.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 8] , een bedrag van € 500,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 9] .
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen op grond van de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1.
De vordering van [slachtoffer 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd voor zover het betreft het geldbedrag van € 600,- dat hij heeft overgemaakt.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 augustus 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
9.4.2.
De vordering van [slachtoffer 8]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.4.3.
De vordering van [slachtoffer 9]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 4 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde schadebedrag, te weten € 225,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 mei 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 225,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 mei 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 9] .

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

10.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 14 januari 2020 gevorderd dat de bij parketnummer 09/818643-17 door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 10 mei 2018 voorwaardelijke opgelegde straf van 81 dagen gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair afwijzing bepleit van de vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen en dit deel om te zetten in een taakstraf.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich binnen zijn proeftijd niet gehouden aan de algemene voorwaarde dat hij niet opnieuw een strafbaar feit mocht plegen. Daarom komt de vordering tenuitvoerlegging in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank is echter van oordeel dat dermate veel tijd is verstreken, dat het toewijzen van de vordering niet opportuun is. De vordering zal daarom worden afgewezen.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 140 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.
12. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van feit 2 voor zover het betreft zaaksdossiers 28 en 38;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 4:
oplichting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
181 (honderdeenentachtig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 90 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
180 (honderdtachtig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (negentig) DAGEN;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 600,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij [slachtoffer 2] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 2] dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat als de medeverdachte(n) de vordering deels of geheel aan benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] te betalen € 600,00‬, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 2] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] en omgekeerd;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 9] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 9] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [slachtoffer 9] te betalen een bedrag van € 225,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 23 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 9] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij [slachtoffer 9] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 9] te betalen € 225,00‬, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 4 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 9] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 9] en omgekeerd;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 8]:
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 8] en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen;
ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging:
wijst af de vordering van 14 januari 2020 tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag op 10 mei 2018, gewezen onder parketnummer 09/818643-17.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.