ECLI:NL:RBDHA:2024:3227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
09.807702-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en sextortion met meerdere slachtoffers

Op 12 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en sextortion. De zaak betreft een periode van meerdere maanden waarin de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig maakten aan het afpersen van mannen die zich hadden aangemeld op dating- en chatsites. De slachtoffers werden benaderd door iemand die zich voordeed als vrouw en werden verleid tot het uitwisselen van erotische foto's. Na het versturen van deze foto's werden de slachtoffers bedreigd met openbaarmaking van het beeldmateriaal, tenzij zij geldbedragen overmaakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een belangrijke rol speelde binnen de organisatie door katvangers te regelen en ervoor te zorgen dat de gestolen bedragen snel werden opgenomen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan deelname aan een criminele organisatie en het bezit van drugs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 210 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan verschillende benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/807702-19
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 15 en 16 januari 2024 (inhoudelijke behandeling). Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 27 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Mol en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.G. Cantarella naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 april 2019 tot en met 22 september 2019, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, en/of te Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
a) [slachtoffer 1] (zaak 1) en/of
b) [slachtoffer 2] (zaak 3) en/of
c) [slachtoffer 3] (zaak 4) en/of
d) [slachtoffer 4] (zaak 11) en/of
e) [slachtoffer 5] (zaak 15) en/of
f) [slachtoffer 6] (zaak 19) en/of
g) [slachtoffer 7] (zaak 23) en/of
h) [slachtoffer 8] (zaak 28) en/of
i) [slachtoffer 9] (zaak 29) en/of
j) [slachtoffer 10] (zaak 30) en/of
k) [slachtoffer 11] (zaak 36) en/of
l) [slachtoffer 12] (zaak 37) en/of
m) [slachtoffer 13] (zaak 38) en/of
n) [slachtoffer 14] (zaak 40) en/of
o) [slachtoffer 15] (zaak 42) en/of
p) [slachtoffer 16] (zaak 43),
heeft bewogen tot de afgifte van enig(e) goed(eren) en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten één of meerdere (pikante) foto's/video's en/of seksueel getinte opmerkingen/berichten/fantasieën, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven- opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- zich op een seks- of datingsite of -app voorgedaan als vrouw en/of als vrouw contact gezocht met voornoemde personen en/of
- (vervolgens) (via whatsapp) meerdere pikante foto's en/of seksueel getinte opmerkingen/berichten/fantasieën naar voornoemde personen gezonden en/of
- voornoemde personen (vervolgens) verzocht om pikante foto's en/of seksueel getinte opmerkingen/berichten/fantasieën terug te sturen, waardoor voornoemde personen (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte en/of ter beschikkingstelling van gegevens;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 april 2019 tot en met 22 september 2019, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, en/of te Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim,
a) [slachtoffer 1] (zaak 1) en/of
b) [slachtoffer 2] (zaak 3) en/of
c) [slachtoffer 3] (zaak 4) en/of
d) [slachtoffer 4] (zaak 11) en/of
e) [slachtoffer 5] (zaak 15) en/of
f) [slachtoffer 6] (zaak 19) en/of
g) [slachtoffer 7] (zaak 23) en/of
h) [slachtoffer 8] (zaak 28) en/of
i) [slachtoffer 9] (zaak 29) en/of
j) [slachtoffer 10] (zaak 30) en/of
k) [slachtoffer 11] (zaak 36) en/of
l) [slachtoffer 12] (zaak 37) en/of
m) [slachtoffer 13] (zaak 38) en/of
n) [slachtoffer 14] (zaak 40) en/of
o) [slachtoffer 15] (zaak 42) en/of
p) [slachtoffer 16] (zaak 43),
heeft gedwongen tot afgifte van enig goed, te weten één of meerdere geldbedrag(en) dat/die geheel of ten dele aan deze personen of derden toebehoorden, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) voornoemde personen bevolen één of meer geldbedragen te betalen, althans over te maken, om te voorkomen dat de eerder onder valse voorwendselen ontvangen (pikante) foto's/video's en/of afschriften van (pikante) chatgesprekken tussen verdachte en/of zijn mededaders en die personen door hem, verdachte en/of zijn mededader(s), in de openbaarheid zouden worden gebracht door deze toe te sturen aan familieleden, vrienden, werkgevers en/of anderen;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 april 2019 tot en met 22 september 2019, te Zoetermeer en/of 's-Gravenhage en/of Delft, althans in Nederland, en/of te Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting en/of afdreiging en/of witwassen;
4.
hij op of omstreeks 30 september 2019 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 46,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
hij op of omstreeks 30 september 2019 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 273 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Inleiding

De zaak gaat over sextortion, oftewel chantage middels seksueel getinte afbeeldingen, waar over een periode van meerdere maanden meerdere mannen slachtoffer van zijn geworden. De slachtoffers hadden zich aangemeld op een dating- of chatsite die is gericht op erotisch contact. De slachtoffers kregen contact met iemand die zich voordeed als een vrouw die op zoek was naar erotisch contact. Deze persoon stelde aan een slachtoffer voor om erotische foto's en video’s van elkaar uit te wisselen. Wanneer zij dat hadden gedaan ontvingen zij al snel een bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd aan hun partner, familie en/of vrienden. De meeste slachtoffers betaalden als gevolg van de afdreiging in eerste instantie ongeveer 600 euro op een rekeningnummer van een katvanger. Soms gevolgd door een extra betaling van 1200 euro of meer.
Op 12 juni 2019 werd onderzoek [(naam)] na drie aangiftes gestart. Op 30 september 2019 is de verdachte in dat onderzoek aangehouden. Zijn voorlopige hechtenis is geschorst met ingang van 27 januari 2020. Ter terechtzitting van 16 januari 2024 is de voorlopige hechtenis opgeheven.

4.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zaaksdossiers 28 (met [slachtoffer 8] ), 29 (met [slachtoffer 9] ), 36 (met [slachtoffer 11] ), 37 (met [slachtoffer 12] ), 38 (met [slachtoffer 13] ), 40 (met [slachtoffer 14] ) en 43 (met [slachtoffer 16] ), omdat niet is voldaan aan het klachtvereiste.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in zaaksdossier 3 (met [slachtoffer 2] ) weliswaar een klacht ontbreekt, maar dat in de betreffende aangifte staat dat de aangever zijn schade wenst te verhalen en dat de aangever ook daadwerkelijk een vordering als benadeelde partij heeft ingediend. Hieruit blijkt dat de aangever een wens tot vervolgen had.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in zaaksdossier 42 (met [slachtoffer 15] ) weliswaar een klacht ontbreekt, maar dat uit de aangifte voldoende blijkt dat de aangever wenste dat er vervolging zou plaatsvinden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 bepleit de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in zaaksdossiers 3, 37, 38 en 42.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Afdreiging is een absoluut klachtdelict, hetgeen betekent dat de feiten in deze zaak uitsluitend op klacht vervolgbaar zijn. Dit heeft tot gevolg dat de verdachte alleen kan worden vervolgd voor afdreiging als de betreffende aangever ook kenbaar heeft gemaakt dat hij wil dat de verdachte wordt vervolgd. De achtergrond hiervan is dat vervolging van de verdachte voor het slachtoffer vervelende of pijnlijke gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld omdat een strafproces algemene bekendheid met zich mee kan brengen van zaken die zich in de (intieme) privésfeer hebben voorgedaan. Op grond van artikel 66 lid 1 jo. 318 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit. Als de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde delict, stuit de vervolging daarop af. Deze termijn voorkomt dat de klachtgerechtigde een wettelijk zwaard in handen wordt gegeven, waarvan hij gedurende de hele verjaringstermijn gebruik zou kunnen maken. De macht van de klachtgerechtigde om te bepalen of de verdachte wordt vervolgd is dus in de tijd begrensd. Wanneer de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, is de officier van justitie toch ontvankelijk in de vervolging. In dat geval zal van de wens tot vervolging binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken (HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242). Uit het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 1994, LJN ZC8448, NJ 1994/278, volgt dat vervolging zonder formele klacht ook mogelijk is als op grond van het onderzoek op de terechtzitting is vastgesteld dat de klager ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Daarbij mogen, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:13, ook omstandigheden worden meegewogen die zich ná deze termijn hebben voorgedaan, nu deze in feite een bevestiging opleveren van de omstandigheid dat die wens er eerder (en tijdig) al was.
De rechtbank zal, mede gelet op het voorgaande, in navolging van de officier van justitie en de raadsvrouw, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van feit 2 voor zover dit zaaksdossiers 28, 29, 36, 37, 38, 40 en 43 betreft. Voor die zaken geldt dat de klacht niet of niet tijdig is ingediend, terwijl het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om vast te kunnen stellen dat de slachtoffers vervolging wensten.
De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie in de zaken 3 ( [slachtoffer 2] ) en 42 ( [slachtoffer 15] ) wel ontvankelijk is, nu er in beide zaken sprake is van een situatie waarin uit de aangifte voldoende blijkt dat de aangever wenste dat er vervolging zou plaatsvinden. Bovendien kan er steun worden gevonden in omstandigheden die zich na de termijn voor het indienen van een klacht hebben voorgedaan.
In de zaak [slachtoffer 2] wordt deze steun gevonden in de later door hem ingediende vordering tot schadevergoeding. Ook heeft hij, enkele dagen na het verlopen van de termijn van drie maanden, alsnog een klacht ingediend.
De aangifte van [slachtoffer 15] heeft betrekking op een afpersing die zou hebben plaatsgevonden op 15 juli 2019. Op dezelfde dag heeft hij aangifte gedaan. In de aangifte staat dat [slachtoffer 15] heeft verzocht om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en dat hij alle informatie die hij heeft ter beschikking zal stellen ten behoeve van het politieonderzoek. Ook staat in de aangifte dat [slachtoffer 15] de schade wil verhalen op de verdachte en op de hoogte wil worden gehouden van de voortgang van het onderzoek. Op 15 januari 2020 heeft [slachtoffer 15] alsnog een klacht ingediend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 15] vervolging heeft gewenst en dat die wens er al lag toen hij aangifte deed.

5.De bewijsbeslissing

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte zich - al dan niet met een ander of anderen - schuldig heeft gemaakt aan oplichting en/of afdreiging van de in de tenlastelegging genoemde personen. De verdachte werd slechts gevraagd om bankrekeningen en/of bankpasjes te regelen en om al dan niet geld op te nemen van deze rekeningen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte wist hoe de gelden werden verkregen. Behalve dat de verdachte geen kennis had van de misdrijven waaruit de gelden afkomstig waren, is de bijdrage die de verdachte heeft geleverd bovendien onvoldoende substantieel om te komen tot medeplegen. Medeplichtigheid wordt de verdachte niet verweten.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat het enkel verrichten van hand- en spandiensten zonder de wetenschap te hebben dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van een specifiek misdrijf (sextortion; het oplichten en/of afdreigen van de genoemde personen) nog geen deelneming oplevert. De raadsman heeft – desgevraagd door de rechtbank – gesteld dat de verdachte zich evenmin heeft schuldig gemaakt aan witwassen zoals genoemd in de tenlastelegging van feit 3.
Ten aanzien van de feiten 4 en 5 heeft de raadsman betoogd dat deze, mede gelet op de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte zich veelvuldig bezighield met het regelen van bankrekeningnummers waarop geld kon worden overgemaakt. Ook werd de verdachte ervan op de hoogte gesteld als er geld was overgemaakt, zodat hij zo snel mogelijk kon regelen dat het geld werd opgenomen bij een pinautomaat. Dat de verdachte verantwoordelijk was voor het regelen van bankrekeningnummers en het vervolgens aansturen van katvangers heeft hij zelf op de terechtzitting ook verklaard.
Vervolgens is de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde oplichting en afpersing.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat de verdachte zelf slachtoffers heeft opgelicht en afgeperst. Berichten die daarop duiden ontbreken. Ook blijkt uit geen van de berichten dat de verdachte wist van de oplichting en afpersing. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van feiten 4 en 5
De rechtbank zal voor de feiten 4 en 5 met een opgave van bewijsmiddelen (opgenomen in de bijlage), als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
5.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 3: deelname aan een criminele organisatie
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht sprake als een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad bestaat, dat het plegen van misdrijven als oogmerk heeft. Dit samenwerkingsverband kan blijken uit gemeenschappelijke regels of doelstellingen, maar ook uit het bestaan van een zekere gelaagdheid en/of rolverdeling tussen de verschillende deelnemers. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon en minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben. Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern. Ook is in dezen niet vereist dat alle personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie. Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om van deelname aan een criminele organisatie te kunnen spreken, is vereist dat de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en de betrokkene (ten minste) de wetenschap heeft dat er misdrijven worden gepleegd door het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt. Niet vereist is dat de deelnemer enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven. Anderzijds moet de deelnemer wel een aandeel hebben in, dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
De rechtbank zal aan de hand van het juridisch kader beoordelen of sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband, of de onderhavige organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven en zo ja, of de verdachte heeft deelgenomen aan die criminele organisatie en in welke rol.
De gehanteerde bewijsmiddelen geven blijk van een specifieke werkwijze waarbij meerdere personen waren betrokken die elk een eigen rol vervulden.
Van de slachtoffers werd van tevoren informatie opgezocht, bijvoorbeeld op sociale media of andere open bronnen op het internet. Bijvoorbeeld wie hun familieleden, vrienden of collega’s waren. De slachtoffers, allen mannen die zich hadden aangemeld op een op erotisch contact gerichte dating- of chatsite, kregen contact met een vrouw, althans zo leek het. De vrouw stelde aan hen voor om erotische foto's en video’s van elkaar uit te wisselen. Wanneer zij dat hadden gedaan kregen zij bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd naar die vrienden, familieleden of collega’s. De van de vermeende vrouw afkomstige erotische foto’s betroffen in alle gevallen foto’s van één en detzelfde vrouw. Tevens valt in de gevoerde chatconversaties op dat de conversatie ongeveer hetzelfde verloop had en dat de “vrouw” zich bij verschillende slachtoffers van dezelfde uitlatingen en bewoordingen bediende. Ook valt op dat vrijwel direct nadat de slachtoffers erotisch beeldmateriaal van zichzelf hadden verstrekt de toon aan de zijde van de “vrouw” omsloeg en in alle gevallen in het kader van de afdreiging vrijwel exact dezelfde bewoordingen werden gebruikt. De meeste slachtoffers betaalden als gevolg van die afdreiging in eerste instantie ongeveer 600 euro op een rekeningnummer van een katvanger. Soms gevolgd door een extra betaling van 1200 euro of meer.
Het geld dat werd verkregen door deze praktijken werd vrij snel (doorgaans binnen enkele minuten of uren) daarna contant opgenomen, al dan niet na doorboeking.
De rechtbank stelt vast dat de handelingen die gepaard gingen met de hierboven beschreven werkwijze gedurende een periode van in elk geval enkele maanden plaatsvond en een vergaande mate van samenwerking en coördinatie tussen meerdere personen vereiste. Uit de werkwijze blijkt ook van een zekere rolverdeling binnen de organisatie. Waar de een zich bezighield met de contacten met de slachtoffers waaronder het oplichten en afdreigen van de slachtoffers en in het kader daarvan voorafgaand aan deze contacten nepaccounts aanmaakte en informatie over de slachtoffers inwon, hield de ander zich bezig met de afwikkeling van financiën (door een bankrekening op naam van een katvanger te regelen en ervoor te zorgen dat het geboekte geld snel van de rekening werd gehaald). De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen (met name de gevoerde chatconversaties tussen de verdachten) af dat [medeverdachte 2] en de verdachte zich bezighielden met deze laatste taak, de afwikkeling van de financiën. Het voorgaande duidt op een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. De organisatie legde een duidelijke stelselmatigheid aan de dag gelet ook op het grote aantal slachtoffers, waarbij telkens dezelfde, hierboven beschreven werkwijze werd gehanteerd.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat er sprake is geweest van een criminele organisatie, waarvan het oogmerk was het plegen van afdreiging, oplichting en witwassen en dat aan deze criminele organisatie – naast anderen – in elk geval hebben deelgenomen de verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . De verdachte heeft met zijn handelingen een wezenlijke bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van dat door de criminele organisatie voorgestane oogmerk tot het plegen van afdreiging, oplichting en witwassen.
Conclusie
Aldus is voldaan aan de gestelde vereisten voor het bestaan van een criminele organisatie en de betrokkenheid van de verdachte bij deze criminele organisatie. De rechtbank acht feit 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
5.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
3.
hij in de periode van 11 mei 2019 tot en met 22 september 2019 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting en/of afdreiging en/of witwassen;
4.
hij op 30 september 2019 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 46,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 30 september 2019 te Zoetermeer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 273 gram hasjiesj van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type-en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) een strafmaatverweer gevoerd. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte een periode van vier maanden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarna is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst onder voorwaarden voor een periode van bijna drie en een half jaar. Eén van de voorwaarden was begeleiding door de reclassering. Andere voorwaarden betroffen een behandelverplichting en een contactverbod met de medeverdachten. De verdachte heeft zich aan alle voorwaarden gehouden. Het toezicht door de reclassering is positief afgerond. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de redelijke termijn voor afdoening van de onderhavige feiten, fors is overschreden. Dit dient te leiden tot een aanzienlijke strafkorting.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die het plegen van oplichting, afdreiging en witwassen tot oogmerk had. De organisatie hield zich kort gezegd bezig met sextortion, oftewel chantage middels seksueel getinte afbeeldingen. In een periode van meerdere maanden zijn meerdere mannen hier slachtoffer van geworden. De slachtoffers hadden zich aangemeld op een dating- of chatsite gericht op erotisch contact. De slachtoffers kregen contact met iemand die zich voordeed als een vrouw op zoek naar erotisch contact. De vrouw stelde aan een slachtoffer voor om erotische foto's en video’s van elkaar uit te wisselen. Wanneer zij dat hadden gedaan ontvingen zij al snel een bericht dat een geldbedrag moest worden betaald teneinde te voorkomen dat het beeldmateriaal zou worden doorgestuurd naar met naam genoemde familieleden, vrienden en/of collega’s naar wie van tevoren nauwkeurig onderzoek was gedaan via social media en andere open bronnen op het internet. Enkele medeverdachten hebben zich op geraffineerde wijze schuldig gemaakt aan de oplichtingen en afdreigingen van deze slachtoffers. Binnen de criminele organisatie vormde de verdachte een belangrijke schakel in het geheel aan handelingen die nodig waren om de criminele organisatie succesvol te maken. Hij stuurde een medeverdachte die katvangers regelde aan en regelde zelf ook katvangers die tegen een geringe vergoeding hun bankrekening ter beschikking stelden. Deze katvangers waren vaak kwetsbare personen met financiële problemen die de gevolgen voor lief namen. Bedragen die door de slachtoffers werden overgeschreven werden zo snel mogelijk na deze overschrijving contant opgenomen door katvangers, in het bijzijn van de verdachte of één van diens medeverdachten. Dit alles vereiste een strakke organisatie waarbij de leden van de criminele organisatie vrijwel constant met elkaar in verbinding stonden. Teneinde één en ander snel te laten verlopen werd door de verdachte zo nu en dan de nodige druk op de katvangers uitgeoefend. De verdachte vervulde aldus een essentiële rol binnen de organisatie door ervoor te zorgen dat het door slachtoffers op de rekeningen van die katvangers gestorte geld werd gepind en aldus feitelijk in handen van de criminele organisatie kwam.
Slachtoffers van de criminele organisatie waar de verdachte deel van uitmaakte zijn op geraffineerde wijze bedreigd en misleid. Uit schaamte en/of angst werd nauwelijks op eigen initiatief tijdig aangifte gedaan van de afdreigingen en oplichtingen. De omstandigheid dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die zo gericht was op winstbejag ten koste van de slachtoffers, is kwalijk en strafwaardig.
Naast deelname aan een criminele organisatie heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan bezit van cocaïne en hasjiesj.
Strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad d.d. 10 januari 2024 van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld, onder meer voor Opiumwet-delicten.
Reclasseringsadvies
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een reclasseringsadvies d.d. 30 december 2019 over de verdachte (waarvan de inhoud inmiddels achterhaald is), alsmede van een voortgangsverslag toezicht d.d. 1 mei 2023. Uit laatstgenoemd verslag blijkt dat de verdachte – naar eigen zeggen - weerbaarder is geworden en beter nadenkt voor hij beslissingen neemt. Hij woont bij zijn ouders en vormt een actief onderdeel van het huishouden. Hij gebruikt geen alcohol en drugs en gaat negatieve invloeden in zijn sociale netwerk uit de weg. Dit ziet de reclassering als beschermende factoren. De verdachte heeft geen baan, maar door te helpen in de winkel van zijn vader, kan hij in zijn vaste lasten voorzien. Het lukt hem niet goed toe te werken naar een vaste baan of verkrijgen van zelfstandige huisvesting. Met inzet van ambulante begeleiding of coaching is het ook niet gelukt de verdachte hier naar toe te leiden. De reclassering vermoedt dat de verdachte onvoldoende lijdensdruk ervaart om hierin echt uit zijn comfortzone te treden. Hoewel zij voor de verdachte nog wel doelen zien om te behalen in zijn persoonlijke ontwikkeling, vraagt de reclassering zich af of dit zal bijdragen aan het verminderen van het recidive-risico dat ten tijde van het opmaken van het advies werd ingeschat als laag tot gemiddeld. De reclassering ziet geen verdere mogelijkheden het recidiverisico verder in te perken met behulp van een toezicht. Met het oog op de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte zou het meerwaarde kunnen bieden verder onderzoek te doen naar het zelfredzaam vermogen van betrokkene, zijn verstandelijke vermogens en zijn probleemoplossende vaardigheden. Echter, dit lijkt niet direct invloed te hebben op het recidive-risico en zou ook buiten het forensische kader plaats kunnen vinden, aldus de reclassering.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de ernst van de feiten is als straf in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden. De rechtbank ziet, gelet op de duur van het reeds ondergane voorarrest en mede in aanmerking genomen het tijdsverloop, waarbij tevens heeft te gelden dat de redelijke termijn in aanzienlijke mate is overschreden, geen aanleiding op dit moment nog een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen die hoger is dan het reeds ondergane voorarrest. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de feiten zijn gepleegd toen de verdachte relatief jong was en er gedurende de jaren die inmiddels zijn verstreken veel is veranderd in zijn leven.
Conclusie
De rechtbank acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, passend en geboden.

9.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen
[slachtoffer 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Daarnaast heeft [slachtoffer 5] gesteld psychische schade te hebben geleden, maar hij heeft daarbij geen bedrag genoemd.
[slachtoffer 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.819,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 600,- aan materiële schade en € 1.800,- aan immateriële schade.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen op grond van de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verweer gevoerd voor zover de gevorderde bedragen de in de aangiftes genoemde bedragen aan materiële schade overstijgen, dan wel een vergoeding voor immateriële schade wordt gevorderd.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1.
De vordering van [slachtoffer 5]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit. De vordering is voldoende onderbouwd voor zover het betreft het geldbedrag van € 600,- dat hij heeft overgemaakt.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 600,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 9 augustus 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 5] .
9.4.2.
De vordering van [slachtoffer 10]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde schadebedrag, te weten € 2.400,-.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 mei 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 10] .
9.4.3.
De vordering van [slachtoffer 1]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post materiële schade, is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 600,00, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd, in aanmerking genomen dat uit de bijlage blijkt dat de benadeelde partij (pas) in 2022 gesprekken met een psycholoog heeft gevoerd. Dit valt in beginsel niet te rijmen met de datum waarop de schade is ontstaan (30 mei 2019). De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 30 mei 2019, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 600,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 mei 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
9.4.4.
De vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot de conclusie te komen dat de verdachte betrokken was bij afpersing van [slachtoffer 2] . In het dossier bevinden zich weliswaar chatberichten, verzonden door de verdachte op 25 mei 2019, maar die zijn niet te herleiden tot geld dat is overgemaakt door [slachtoffer 2] . Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte schade heeft toegebracht aan [slachtoffer 2] , zal [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

10.De inbeslaggenomen voorwerpen

10.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) genoemde voorwerpen, te weten twee telefoons, zullen worden verbeurdverklaard.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van feit 2 voor zover het betreft zaaksdossiers 28, 29, 36, 37, 38, 40 en 43;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 3:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 90 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
200 (tweehonderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (honderd) DAGEN;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 5] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 600,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door benadeelde partij [slachtoffer 5] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij [slachtoffer 5] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 5] dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat als de medeverdachte(n) de vordering deels of geheel aan benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 5] te betalen € 600,00‬, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 5] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 5] en omgekeerd;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 10] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 10] toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [slachtoffer 10] te betalen een bedrag van € 2.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door benadeelde partij [slachtoffer 10] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij [slachtoffer 10] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat als de medeverdachte(n) de vordering deels of geheel aan benadeelde partij [slachtoffer 10] heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 10] te betalen € 2.400,00‬, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 34 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 10] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 10] en omgekeerd;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 600,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan benadeelde partij [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 30 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van benadeelde partij [slachtoffer 1] begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 1] dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat als de medeverdachte(n) de vordering deels of geheel aan benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft betaald, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen € 600,00‬, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 12 dagen, waarbij de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet opheft;
verstaat dat betaling aan benadeelde partij [slachtoffer 1] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] en omgekeerd;
ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2] :
verklaart benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 2] en de verdachte ieder hun eigen proceskosten dragen;
ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen:
verklaart de inbeslaggenomen telefoons die zijn opgenomen op de beslaglijst verbeurd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. S. Pereth, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2024.