ECLI:NL:RBDHA:2024:3220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
C/09/649416 / HA ZA 23-544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling en uitleg beschikking inzake verkoop van de woning en herstelkosten na schade door lekkage en brand

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2024, is de vraag aan de orde of de vrouw gehouden is medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning aan een derde, en of de man moet bijdragen aan de herstelkosten van schade door lekkage en brand. De procedure begon met een dagvaarding op 12 juni 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 oktober 2023. De rechtbank had eerder op 7 april 2022 een beschikking gegeven waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de verdeling van de echtelijke woning werd vastgesteld. De man vorderde dat de vrouw haar medewerking verleent aan de verkoop van de woning, en dat zij een schadevergoeding van EUR 18.000 betaalt. De vrouw voerde verweer en vorderde in reconventie betaling van EUR 4.797,45 door de man.

De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet binnen de gestelde termijn had aangetoond dat zij in staat was de woning over te nemen, en dat zij derhalve medewerking moest verlenen aan de verkoop aan een derde. De rechtbank bepaalde dat als de vrouw niet binnen twee weken na het vonnis meewerkt, de man als vertegenwoordiger bevoegd is om de opdracht aan de makelaar te geven. Tevens werd een dwangsom van EUR 500 per overtreding opgelegd, met een maximum van EUR 10.000.

Wat betreft de herstelkosten van de lekkage en brand, oordeelde de rechtbank dat de vrouw onvoldoende bewijs had geleverd dat de kosten noodzakelijk waren en dat de man niet gehouden was om deze kosten te vergoeden. De vorderingen van de vrouw in reconventie werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/649416 / HA ZA 23-544
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.A.H. van den Bogaard te Dronten,
tegen
[gedaagde in conventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.M. Buijs-van Bemmel te Krimpen aan den IJssel.
Partijen zullen hierna [de man] en [de vrouw] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 juni 2023 met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord tevens in eis van reconventie met producties 1 tot en met 13;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging van eis met productie 10;
  • het tussenvonnis van 6 december 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte van [de vrouw] met overlegging van producties 14 tot en met 27.
1.2.
Op 12 oktober 2023 is een mondelinge behandeling gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken en naar voren is gebracht. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

in conventie

2.1.
[de man] vordert samengevat - dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
(i) [de vrouw] beveelt haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [adres] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , [kadastraal nummer] ,
en daarbij te bepalen dat de hypothecaire geldleningen bij Florius en Rabobank moeten worden afgelost en de overwaarde tussen partijen bij helfte moet worden gedeeld,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000 per keer dat [de vrouw] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van EUR 50.000, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag;
(ii) [de vrouw] veroordeelt, indiende maximale dwangsommen zijn bereikt en zij nog altijd niet aan de vordering onder (i) voldoet, de woning te ontruimen en de woning onder afgifte van sleutels ter beschikking aan de makelaar te stellen, zulks met de machtiging aan de [de man] om, indien [de vrouw] in gebreke blijft aan deze ontruiming te voldoen, de ontruiming zelf te doen uitvoeren, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, alles op kosten van [de vrouw] ;
(iii) bepaalt dat in het geval dat [de vrouw] niet voldoet aan de veroordeling van het onder (i) gevorderde, het vonnis van uw rechtbank op grond van art. 3:300 lid 1 BW in de plaats treedt van de medewerking en handtekening waaruit de wilsverklaring van [de vrouw] blijkt, zowel voor wat betreft de koopovereenkomst als wat betreft de levering;
(iv) [de vrouw] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding van EUR 18.000;
(v) bepaalt dat [de vrouw] gehouden is om met ingang van 9 mei 2021 en subsidiair vanaf een in goede justitie te bepalen datum een gebruiksvergoeding voor de woning te betalen van EUR 460 per maand gedurende het gebruik van de gemeenschappelijke woning door [de vrouw] ;
(vi) [de vrouw] veroordeelt in de kosten van dit geding.
2.2.
[de vrouw] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
2.4.
[de vrouw] vordert samengevat - veroordeling van [de man] tot betaling van EUR 4.797,45, vermeerderd met rente en kosten.
2.5.
[de man] voert verweer.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling in conventie en in reconventie

De woning

3.1.
De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 7 april 2022 (hierna: de Beschikking) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de (wijze van) verdeling van de echtelijke woning vastgesteld. [de man] stelt zich primair op het standpunt dat [de vrouw] haar medewerking moet verlenen aan de door rechtbank in de Beschikking vastgestelde verdeling. Het dictum van de Beschikking luidt, voor zover relevant, als volgt:

[de rechtbank] stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. met betrekking tot de echtelijke woning:
1.1
de woning moet worden getaxeerd door een NWWI taxateur, waarbij de man binnen een week na de beschikkingsdatum drie taxateurs voorstelt aan de vrouw; de vrouw zal uit die drie taxateurs uiterlijk binnen een week daarna één taxateur kiezen die de woning zal gaan taxeren. Indien de man nalaat de taxateurs aan te dragen, zal de vrouw een taxateur kiezen. Partijen zullen gezamenlijk aan de gekozen taxateur de opdracht verstrekken om de woning te taxeren, waarbij alle omstandigheden die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning, worden meegenomen. Binnen twee weken na de keuze voor de taxateur dient de woning daadwerkelijk getaxeerd te worden. Beide partijen zijn daarbij aanwezig. De taxateur dient hierbij ook te beoordelen in hoeverre de door de vrouw verrichte verbouwingen geleid hebben tot een waarde vermeerdering. De taxateur zal de waarde van de woning op dat moment bindend vaststellen tussen partijen;
1.2
de woning wordt aan de vrouw toegedeeld indien zij binnen twee maanden na de taxatie aantoont dat zij in staat is de toebedeling van de echtelijke woning aan haar te kunnen financieren door overname van de hypothecaire geldlening en hiervoor de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan, waarbij de vrouw zo snel mogelijk, maar uiterlijk twee maanden nadat duidelijk is dat zij de woning kan overnemen, zorg draagt voor de levering hiervan en waarbij zij de helft van de overwaarde (overwaarde: de taxatiewaarde minus de waardevermeerdering wegens de verbouwing (tot de kosten van de verbouwing) minus de hypothecaire geldlening) aan de man dient te voldoen en de kosten in verband met de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw en de taxatiekosten door partijen bij helfte worden gedragen;
1.3
de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde indien het de vrouw niet lukt om binnen twee maanden na de taxatie aan te tonen dat zij in staat is de echtelijke woning over te nemen en de man uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake van de hypothecaire geldlening te doen ontslaan zoals hiervoor onder 1.2 omschreven; de verkoop van de echtelijke woning dient via ofwel de eerder gekozen taxateur (makelaar) te geschieden dan wel via een (verkoop)makelaar die op eenzelfde wijze als hiervoor onder 1.1 omschreven, binnen twee weken nadat bekend is geworden dat de vrouw de echtelijke woning niet kan overnemen, moet worden gekozen; partijen dienen gezamenlijk een verkoopopdracht te geven aan de door hen gekozen makelaar, waarbij zij, als er geen onderlinge overeenstemming is, het advies van de makelaar over de vraag- en laatprijs als leidend accepteren; bij verkoop en levering van de echtelijke woning aan een derde dient de hypothecaire geldlening te worden afgelost met de opbrengst en met die opbrengst dienen ook alle verkoopkosten, waaronder de kosten voor de makelaar en de taxatiekosten, te worden voldaan; partijen zijn vervolgens ieder voor de helft gerechtigd tot de resterende overwaarde.”
3.2.
Partijen zijn het erover eens dat de woning op 27 juni 2022 door [makelaar] is getaxeerd op een waarde van EUR 310.000 tegen peildatum van 19 februari 2021. De meerwaarde als gevolg van de door [de vrouw] uitgevoerde verbouwing is vastgesteld op EUR 40.000. Het is verder tussen partijen niet in geschil dat [de vrouw] heeft verzuimd om binnen twee maanden na het taxatierapport aan te tonen dat zij in staat is de toebedeling van de echtelijke woning aan haar te kunnen financieren. De rechtbank volgt [de vrouw] niet in haar stelling dat de overschrijding van deze termijn verschoonbaar is omdat partijen eerst overeenstemming moesten bereiken over bepaalde verrekenposten zodat ter zake van de woning een definitieve afrekening kon worden gemaakt. Uit de beschikking volgt immers dat [de vrouw] na de taxatie twee maanden de tijd heeft om aan te tonen dat zij in staat is om de financiering te realiseren. Een redelijke uitleg van de Beschikking brengt met zich dat [de vrouw] dan ook binnen twee maanden na het taxatierapport inzicht had moeten geven in de kosten van de verbouwing, zodat dit bedrag op het door haar te financieren bedrag in mindering had kunnen worden gebracht. Dit heeft zij tot aan de mondelinge behandeling niet gedaan, zodat zij zich ook niet op een eventuele onzekerheid over de hoogte van de verbouwingskosten kan beroepen. Ook de discussie tussen partijen over de kosten van de lekkage aan de condensafvoer van de CV levert geen verschoonbare overschrijding van de termijn van op, omdat de vraag of [de vrouw] ter zake nog een vordering op [de man] heeft, in de door de rechtbank vastgestelde wijze van verdeling niet van belang is. De rechtbank zal hierna bovendien tot het oordeel komen dat [de vrouw] in verband met de lekkage geen vordering op [de man] heeft, zodat er ook om deze reden geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
3.3.
Het voorgaande betekent dat [de vrouw] gehouden is om medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. Nu [de vrouw] dit tot op heden niet heeft gedaan, heeft [de man] er recht en belang bij dat hij nakoming van de Beschikking kan afdwingen. De rechtbank zal daarom bepalen dat, indien [de vrouw] niet binnen twee weken na datum van dit vonnis meewerkt aan het verstrekken van een opdracht aan de overeenkomstig rov. 1.3 van het dictum van de Beschikking uitgekozen makelaar, [de man] als vertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW bevoegd is om namens beide partijen de opdracht aan de makelaar te geven. [de man] heeft in de dagvaarding verder opgesomd waaruit de noodzakelijke medewerking van [de vrouw] aan het verkoopproces volgens hem dient te bestaan, maar de rechtbank is niet het best geplaatst om te bepalen welke handelingen voor een behoorlijke verkoop noodzakelijk zijn. De rechtbank zal in het dictum van dit vonnis daarom bepalen dat [de vrouw] gehouden is om alle instructies en aanwijzingen van de makelaar op te volgen om op korte termijn tot een zo gunstige verkoop van de woning te komen. Indien [de vrouw] dit na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand door de makelaar niet binnen een termijn van 7 dagen doet, verbeurt zij een dwangsom van EUR 500 per overtreding met een maximum van EUR 10.000. De rechtbank zal ten slotte bepalen dat, nadat een derde een bod heeft gedaan gelijk aan of hoger dan de laatprijs, partijen verplicht zijn om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan die derde. Als [de man] [de vrouw] sommeert om mee te werken en [de vrouw] dat niet binnen twee weken na die sommatie doet, treedt dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats van de vereiste medewerking van [de vrouw] , zowel voor het tekenen voor de koopovereenkomst als voor het verlijden van de notariële akte van verdeling en levering van de woning.
Meerwaarde door verbouwing
3.4.
Op de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat de kosten van de verbouwing in ieder geval EUR 40.000 zijn geweest. Het voorgaande betekent dat dit bedrag bij de verkoop van de woning aan [de vrouw] toekomt. Het resterende gedeelte van de overwaarde dient door partijen, conform rov. 1.3 van het dictum van de Beschikking, bij helfte te worden gedeeld.
Waterschade
3.5.
De rechtbank heeft in de Beschikking verder bepaald dat voor zover [de vrouw] kosten heeft gemaakt om een lekkage in de woning te verhelpen en deze kosten niet door een verzekering zijn gedekt, [de man] gehouden is de helft van die kosten te voldoen. Uit de Beschikking volgt eveneens dat het op de weg van [de vrouw] ligt om de daartoe benodigde bescheiden aan [de man] te doen toekomen.
3.6.
Uit de brief van 22 april 2021 van de verzekeraar van [de vrouw] volgt dat een expert de schade als gevolg van de lekkage aan de condensafvoer van de CV heeft vastgesteld op EUR 4.170, en dat deze schade zal worden vergoed. De daadwerkelijke herstelkosten bedragen volgens [de vrouw] een bedrag van EUR 41.491,56. Ter onderbouwing van deze kosten heeft zij een aantal facturen overgelegd. Volgens [de man] heeft [de vrouw] onvoldoende toegelicht dat de werkzaamheden noodzakelijk waren als gevolg van lekkage. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
3.7.
De facturen zijn door [de vrouw] ongeordend aangeleverd en niet voorzien van enige toelichting. Op de mondelinge behandeling heeft [de vrouw] verklaard dat de factuur van JDU Installatiebedrijf van 29 juli 2021, de factuur van Witvliet Meubelen van 10 december 2021 en de factuur van [naam] van 13 mei 2022 bij nader inzien niet op de lekkage betrekking hebben, en dat de op de pro forma nota van H. de Groot opgenomen werkzaamheden niet uitgevoerd zijn. Per saldo resteert aldus nog een bedrag van EUR 26.858,54. Ook voor dit gedeelte heeft [de vrouw] de schade onvoldoende onderbouwd. Zo volgt uit deze facturen dat de het plafond is vervangen en de muren opnieuw zijn gestukt, maar niet dat deze werkzaamheden als gevolg van de lekkage noodzakelijk waren. Hiermee heeft [de vrouw] de stelling van [de man] dat zij had kunnen volstaan met het laten drogen van het plafond en de muren onvoldoende gemotiveerd weersproken. Als er voor [de vrouw] , zoals zij heeft betoogd, inderdaad geen andere mogelijkheid was dan het vervangen respectievelijk het vernieuwen van het plafond en de muren, rijst bovendien de vraag waarom de verzekeraar deze kosten dan niet heeft vergoed. De enkele stelling dat [de vrouw] een geschil met haar verzekeraar wilde voorkomen, en de schade zo snel mogelijk wilde herstellen, beantwoordt die vraag, mede gelet op de hoogte van de gestelde schade, in onvoldoende mate. Het is aldus niet komen vast te staan dat de werkzaamheden aan het plafond en de muren een noodzakelijk gevolg van de lekkage waren. Ook uit de andere facturen kan niet worden afgeleid dat de kosten van het noodzakelijke herstel meer bedragen dan hetgeen [de vrouw] reeds van haar verzekeraar heeft ontvangen.
3.8.
Het voorgaande betekent dat [de vrouw] in verband met de lekkage aan de condensafvoer geen vordering op [de man] heeft.
Waterschade mei 2022 en schade door brand
3.9.
In mei 2022 is er lekkage in de keuken van de woning ontstaan. Volgens [de vrouw] heeft de verzekeraar haar in dit verband een bedrag van EUR 3.696,17 betaald, en heeft zij het overige gedeelte van de schade zelf gedragen (EUR 5.053,83). Daarnaast is op enig moment brand ontstaan. Volgens [de vrouw] bedragen de reparatiekosten van de schade EUR 7.750. [de vrouw] stelt dat [de man] is gehouden om de helft van beide schadeposten aan haar te betalen.
3.10.
De rechtbank neemt tot uitgangpunt dat kosten die voor de gemeenschappelijke woning van partijen zijn gemaakt ingevolge artikel 3:172 BW door partijen ieder voor de helft moeten worden gedragen wanneer deze voortvloeien uit bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap verrichte handelingen. Of een handeling bevoegdelijk is verricht moet worden bepaald aan de hand van artikel 3:170 BW. Op grond daarvan kunnen handelingen die voor gewoon onderhoud of behoud van het goed dienen, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder van partijen afzonderlijk worden verricht. Voor het overige moet het beheer gezamenlijk plaatsvinden.
3.11.
Uit de factuur van Witvliet Meubelen van 9 juni 2023 volgt niet meer dan dat in verband met “waterschade” delen van de vloer zijn vervangen, herstelwerkzaamheden aan de keuken hebben plaatsgevonden en diverse wanden op de benedenverdieping zijn hersteld. Op de mondelinge behandeling heeft [de vrouw] toegelicht dat de lekkage plaatsvond aan een leiding, en om de leiding te bereiken de muur moest worden opengebroken, maar dit verklaart niet waarom de beslissing om ook delen van de vloer te vervangen geen uitstel kon dulden. Nu de factuur geen nadere uitsplitsing kent, kan de rechtbank ook niet vaststellen welke schadeposten mogelijkerwijs wel betrekking hebben op werkzaamheden die onverwijld moesten plaatsvinden. Ook uit de facturen van het herstel van de brandschade kan niet worden afgeleid dat het gaat om werkzaamheden die geen uitstel kunnen lijden. [de vrouw] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat het ging om investeringen aan en rond de woning die zij ingevolge artikel 3:170 BW bevoegdelijk zelf, zonder overleg met [de man] , ten behoeve van de gemeenschap kon laten uitvoeren. De rechtbank zal de vorderingen van [de vrouw] daarom afwijzen.
Gebruiksvergoeding
3.12.
Op de mondelinge behandeling heeft [de man] de vordering inzake de gebruiksvergoeding ingetrokken. Deze vordering behoeft dus niet verder te worden besproken.
Inboedel
3.13.
De rechtbank heeft in de Beschikking de inboedel onverdeeld gelaten omdat partijen het erover eens waren dat de inboedel in onderling overleg zou worden verdeeld. [de man] heeft in deze procedure aanspraak gemaakt op de eettafel, eetstoelen, U-vormige bijzettafel, hoge drukspuit en dubbel oploopbare trappen. Nu in de loop van deze procedure is gebleken dat [de vrouw] deze goederen heeft weggegooid, maakt [de man] na eiswijziging aanspraak op een schadevergoeding van EUR 3.000. De rechtbank overweegt dat [de vrouw] op de mondelinge behandeling onweersproken heeft gesteld dat zij de eetstoelen tweedehands van een vriendin heeft gekregen, en dat de overige spullen tweedehands via Marktplaats zijn gekocht. [de vrouw] heeft verder op 11 mei 2021 via Whatsapp aan [de man] laten weten dat, samengevat, de inboedel nog twee weken opgeslagen zou blijven en dat hij, als hij iets van de inboedel zou willen hebben, dit in overleg kan komen ophalen. Nadat [de vrouw] niets van [de man] had vernomen, heeft zij de inboedel weggegooid. Deze gang van zaken wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de gezamenlijke inboedel in het economisch verkeer geen waarde meer vertegenwoordigde. Gelet op het voorgaande heeft [de man] onvoldoende gemotiveerd toegelicht dat hij door het weggooien van de inboedel schade heeft geleden. De vordering van [de man] zal daarom worden afgewezen.
Eigendommen van de man
3.14.
De rechtbank heeft verder in de Beschikking verschillende auto’s, motoren en onderdelen toebedeeld aan [de man] . De onderdelen stonden opgeslagen in de schuur van de woning. Het is tussen partijen niet in geschil dat [de vrouw] deze goederen alsmede persoonlijke spullen van [de man] op 27 mei 2022 naar een containeropslag heeft verhuisd. Volgens [de man] heeft [de vrouw] vervolgens geweigerd hem in de gelegenheid te stellen zijn spullen op te halen. Nadat hij eindelijk de sleutel en het adres van de opslagcontainer had gekregen, bleek dat sommige goederen waren verdwenen, en andere goederen in slechte staat verkeerden. Zo waren de kleding en schoenen beschimmeld, foto’s verloren gegaan en zaten de auto-onderdelen onder de krassen. De rechtbank begrijpt dat de totale schade door [de man] wordt begroot op EUR 15.000 (EUR 18.000 – EUR 3.000 voor de inboedel). [de vrouw] stelt dat zij er vóór 27 mei 2022 herhaaldelijk op heeft aangedrongen dat [de man] zijn spullen zou komen ophalen. Op 27 mei 2022 heeft [de vrouw] [de man] op de hoogte gebracht van een lekkage in de schuur, waarna hij direct bij de woning poolshoogte is gaan nemen. [de vrouw] heeft toen de politie gebeld, en in samenspraak met de politie is besloten dat de spullen naar de opslag zouden worden gebracht. [de vrouw] maakt aanspraak op de kosten die zij in dat verband heeft moeten maken, namelijk EUR 1.060 aan opslagkosten en EUR 119 aan autohuur.
3.15.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [de man] ermee heeft ingestemd dat [de vrouw] de goederen naar de opslag zou verplaatsen. De stelplicht en bewijslast van deze afspraak rusten ingevolge de hoofdregel van 150 Rv op [de vrouw] , omdat zij degene is die zich op het rechtsgevolg van deze afspraak beroept.
3.16.
Op de mondelinge behandeling heeft [de vrouw] verklaard dat zij reeds voor de komst van [de man] naar de woning op 27 mei 2022 een auto en opslag had geregeld, en dat op de dag zelf het gesprek over de goederen via de politie is verlopen. In reactie daarop heeft [de man] op de mondelinge behandeling verklaard dat toen hij die dag bij de woning aankwam de goederen al buiten stonden, dat hij op dat moment de goederen niet in zijn auto kon meenemen, en hij de afvoer van de goederen daarom niet heeft kunnen voorkomen. [de man] wist niet naar welke locatie de goederen zouden worden gebracht, en heeft daar dus ook geen toestemming voor gegeven. In het licht van deze gedetailleerde betwisting had het op de weg van [de vrouw] gelegen om haar stelling dat er een afspraak bestond om de spullen naar de opslag te brengen nader te concretiseren. Nu zij dit niet heeft gedaan, moeten de kosten voor de opslag en autohuur daarom voor haar rekening -blijven.
3.17.
Het voorgaande betekent dat [de vrouw] zonder toestemming van [de man] goederen naar een opslag heeft gebracht. Het had in deze omstandigheden op de weg van [de vrouw] gelegen om de sleutel en het adres van de opslagcontainer onverwijld aan [de man] te geven, zodat hij zelf zijn goederen zou kunnen ophalen. Dit heeft zij niet gedaan, ook niet nadat [de man] haar hier (later) bij Whatsapp-bericht van 23 maart 2023 om had gevraagd. Het voorgaande betekent dat [de vrouw] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de schade die door het vervoer en opslag van de spullen is ontstaan. [de man] heeft niet concreet gemaakt welke goederen volgens hem ontbreken, zodat de rechtbank hiervoor geen schadevergoeding kan toekennen. Uit de overgelegde foto’s kan de rechtbank verder niet afleiden dat bepaalde auto-onderdelen beschadigd zijn geraakt. [de man] heeft wel foto’s overgelegd waaruit blijkt dat een schoen en meerdere kledingstukken zijn beschimmeld. De rechtbank verwerpt het betoog van [de vrouw] dat deze kledingstukken in een andere door [de man] gehuurde container hebben gezeten, omdat op sommige als productie 10 door [de man] overgelegde foto’s een oranje container te zien is, terwijl de door haar gehuurde container blauw van kleur was. [de man] heeft op de mondelinge behandeling toegelicht dat alhoewel de door [de vrouw] gehuurde container inderdaad blauw van kleur was, andere containers op hetzelfde terrein oranje waren. Op het filmpje dat gemaakt is van het openen van de (blauwe) container is op minuut 2:08 een vrouw zichtbaar met een jurk. De onderkant van diezelfde jurk staat ook op een van de door [de man] als productie 10 overgelegde foto’s van beschimmelde kleding. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de foto’s bij de door [de vrouw] gehuurde container zijn genomen, en dat in ieder geval een gedeelte van de kleding van [de man] in de opslag beschadigd is geraakt. De rechtbank zal de schade van [de man] naar billijkheid schatten op een bedrag van EUR 500.
Proceskosten
3.18.
Omdat partijen ex-partners zijn, compenseert de rechtbank de proceskosten in conventie en reconventie tussen hen op grond van artikel 237 Rv. Dit betekent dat iedere partij zijn eigen kosten voor deze procedure draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
In conventie
4.1.
beveelt [de vrouw] haar onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [adres] , kadastraal bekend gemeente Lekkerkerk, [kadastraal nummer] , zoals bepaald in rov. 1.3 van het dictum van de Beschikking;
4.2.
bepaalt dat als [de vrouw] niet binnen twee weken na datum van dit vonnis meewerkt aan de opdrachtverstrekking aan de makelaar, [de man] als vertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW bevoegd is om namens beide partijen de opdracht aan de makelaar te geven;
4.3.
bepaalt dat [de vrouw] gehouden is om alle instructies en aanwijzingen van de makelaar op te volgen om op korte termijn tot een zo gunstig mogelijke verkoop van de woning te komen. Indien [de vrouw] dit, na daartoe schriftelijk te zijn aangemaand door de makelaar, niet binnen een termijn van 7 dagen doet, verbeurt zij een dwangsom van EUR 500 per overtreding per dag met een maximum van EUR 10.000;
4.4.
bepaalt dat, nadat een derde een bod heeft gedaan gelijk aan of hoger dan de laatprijs, partijen verplicht zijn om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning aan die derde. Als [de man] [de vrouw] sommeert om mee te werken en [de vrouw] dat niet binnen twee weken na die sommatie doet, treedt dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 1 BW in de plaats van de vereiste medewerking van [de vrouw] , zowel voor het tekenen voor de koopovereenkomst als voor het verleden van de notariële akte van verdeling en levering van de woning;
4.5.
veroordeelt [de vrouw] om aan [de man] betalen een bedrag van EUR 500;
4.6.
verklaart de beslissingen in conventie uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde in conventie af.
In reconventie:
4.8.
wijst de vorderingen in reconventie af;
In conventie en in reconventie:
4.9.
compenseert de proceskosten in conventie en reconventie, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.