ECLI:NL:RBDHA:2024:3216

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring verlengingsbesluit en onrechtmatigheid van de maatregel in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die van Marokkaanse nationaliteit is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, welke op 14 februari 2024 met maximaal twaalf maanden werd verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit, waarbij de staatssecretaris de gronden voor de bewaring heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de voorwaarde dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting niet aan hem kon tegenwerpen, maar dat de voorwaarde dat de benodigde documentatie ontbreekt wel terecht was. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestond, aangezien eiser op 5 maart 2024 daadwerkelijk is uitgezet. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7563

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 19 augustus 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Bij besluit van 14 februari 2024 (het verlengingsbesluit) heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft met ingang van 5 maart 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling van de bewaring zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Toetsingskader
2. De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi [1] voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
Voorwaarden voor verlenging van de maatregel
3. Volgens artikel 59, zesde lid, van de Vw mag de maatregel van bewaring met nog eens twaalf maanden worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting (b) of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt (a).
3.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat voorwaarde b, de vreemdeling werkt niet mee aan zijn uitzetting, niet opgelegd had mogen worden. Uit de stukken blijkt dat eiser op een gegeven moment zijn originele identiteitskaart naar het detentiecentrum heeft laten brengen. Vanaf dat moment heeft eiser dan ook meegewerkt. Ook betoogt eiser dat zijn familie bij de consul van Marokko is geweest met zijn identiteitskaart.
3.2.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat de staatssecretaris voorwaarde b, dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting, gelet op de motivering van deze voorwaarde in de maatregel, niet aan eiser kon tegenwerpen. Dat eiser niet voldoende meewerkt aan het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit omdat hij vanuit vreemdelingenbewaring geen contact heeft opgenomen met de Marokkaanse vertegenwoordiger volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers zijn originele identiteitskaart overlegd waarmee zijn identiteit en nationaliteit vastgesteld is kunnen worden. Dat eiser zich niet bij IOM of een andere NGO heeft ingeschreven kan eiser niet worden tegengeworpen, nu inschrijving bij deze organisaties geen verplichting is in het kader van terugkeer.
3.3.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de staatssecretaris terecht voorwaarde a, de voor terugkeer benodigde documentatie ontbreekt, aan het verlengingsbesluit ten grondslag heeft gelegd. Eisers originele identiteitskaart is geen geldig document voor grensoverschrijding. Verder motiveert de staatssecretaris op deugdelijke wijze dat de diplomatieke vertegenwoordiging in verband met het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding eiser in de gelegenheid stellen om het verzoek toe te lichten in persoon op 22 februari 2024. De staatssecretaris heeft kenbaar gemotiveerd dat, ondanks redelijke inspanningen, de nodige documentatie op zich laat wachten.
Grondslag en gronden
4. Eiser stelt dat de staatssecretaris het besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd, nu de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan het onderhavige besluit dezelfde gronden zijn als de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring van 19 augustus 2023. De staatssecretaris heeft deze zelfde gronden niet voorzien van een nadere motivering.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt.
4.2.
In het verlengingsbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser op 19 augustus 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft de volgende gronden ten grondslag gelegd aan het besluit tot verlenging van de bewaringstermijn:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris deze gronden, en gelet op de motivering daarvan in het verlengingsbesluit, terecht aan eiser heeft tegengeworpen. Eiser is Nederland niet op voorgeschreven ingereisd, eiser heeft immers verklaard dat hij niet over een geldig grensoverschrijdingsdocument beschikt en heeft ook nu niet aannemelijk gemaakt dat hij Nederland wel op voorgeschreven wijze zou zijn ingereisd. Verder heeft eiser geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatige verblijf. Eiser heeft voorts op 6 april 2018 een terugkeerbesluit ontvangen en hij heeft Nederland daarna niet verlaten. Ook heeft eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats, nu hij niet staat ingeschreven in de BRP. Verder heeft eiser niet voldoende middelen van bestaan. Dat eiser financieel wordt onderhouden door zijn zus en de kinderen van zijn tante heeft de staatssecretaris terecht onvoldoende geacht, nu het dient te gaan om zelfstandige middelen van bestaan. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de gronden in de maatregel onvoldoende zijn gemotiveerd. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze gronden nog immer actueel zijn. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Lichter middel
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd. Op het moment van de verlenging op 14 februari 2024 was al duidelijk dat er op 22 februari 2024 een presentatie stond gepland. Eiser kon bij zijn zus verblijven in afwachting van de presentatie. Door de staatssecretaris is niet gemotiveerd waarom om die reden geen lichter middel is opgelegd.
5.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Hieruit volgt het risico op onttrekking aan het toezicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De enkele stelling van eiser dat hij wel meewerkt aan vertrek of dat hij bij zijn zus zou kunnen verblijven, maakt gelet op het voorgaande niet dat er geen risico op onttrekking meer bestaat. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan de bewaring op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat zicht op uitzetting naar Marokko bestond. Eiser is op 22 februari 2024 gepresenteerd bij de Marokkaanse consul. Op 27 februari 2024 is er een kennisgeving met vluchtgegevens verstuurd. Eiser is op 5 maart 2024 uitgezet naar Marokko.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 5 juni 2014, ECLI:EC:C:2014:1320.