Op 11 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die in persoon procedeerde. Het verzoek was gericht tegen mr. H.C.L. Vreugdenhil, de rechter in een lopende strafzaak tegen verzoeker. De wrakingsgrond was gebaseerd op de veronderstelling dat de rechter vooringenomen was, omdat hij zou beschikken over een onvolledig dossier en verzoeker niet de gelegenheid zou hebben gegeven om zijn verhaal te doen. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 februari 2024 zijn zowel verzoeker als de rechter verschenen, evenals de officier van justitie als toehoorder.
De wrakingskamer heeft vastgesteld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de objectieve schijn van partijdigheid rechtvaardigen. De kamer oordeelde dat verzoeker niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims. De rechter had de beslissing om bepaalde stukken niet aan het dossier toe te voegen, en dit valt onder zijn bevoegdheid. Bovendien bleek uit het proces-verbaal dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunt toe te lichten. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet toereikend waren om tot een wraking te komen.
De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de drie rechters. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.