ECLI:NL:RBDHA:2024:3209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
SGR 23/4797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en psychische klachten

Op 13 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een voormalige fietshersteller, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na zich op 11 september 2020 arbeidsongeschikt te hebben gemeld. Het Uwv weigerde de uitkering op basis van een geschat arbeidsongeschiktheidspercentage van 17,66%. Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waarvoor hij onder behandeling was bij een GZ-psycholoog. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op juiste gronden had geweigerd de uitkering toe te kennen. De rechtbank stelde vast dat de medische rapportages zorgvuldig waren opgesteld en dat er geen bewijs was dat de ernst van eisers klachten was onderschat. Eiser had geen aanvullende medische informatie overgelegd die de beoordeling van zijn klachten op de datum in geding kon ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
gemachtigde: mr. T. Eversteijn.

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv eiser per 9 september 2022 (de datum in geding) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 15 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2024. Eiser is niet ter zitting verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is voor 32 uur per week werkzaam geweest als fietshersteller. Op 11 september 2020 heeft hij zich arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk. Op 17 april 2021 is hij ziek uit dienst gegaan. Op 16 juni 2022 heeft eiser bij het Uwv een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet WIA. Op 8 september 2022 is de wachttijd geëindigd.
Besluitvorming
2.1.
Bij het primaire besluit heeft het Uwv eiser een WIA-uitkering geweigerd omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage is geschat op 17,66%. Aan dit besluit liggen ten grondslag een medisch onderzoeksverslag van de primaire arts van 15 september 2022, en een rapport van 25 september 2022 van de primaire arbeidsdeskundige. De primaire arts, die eiser heeft onderzocht, heeft de beperkingen van eiser vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 september 2022.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen ten grondslag een medische rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 10 april 2023 en een rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 9 mei 2023. De verzekeringsarts b&b heeft de FML aangevuld met een beperking onder de rubriek ‘Fysieke omgevingseisen’ namelijk niet te veel licht, mensen of lawaai, wat geleid heeft tot een nadere FML van 10 april 2023. De arbeidsdeskundige b&b heeft in bezwaar de mate van arbeidsongeschiktheid nader geschat op 19,09%.
Standpunten
3. Eiser voert in beroep aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij onder behandeling is bij een GZ-psycholoog. Aanvullend heeft hij een behandelplan van zijn behandelend GZ-psycholoog van 14 juni 2023 overgelegd.
4. Het Uwv handhaaft in het verweerschrift en het aanvullend verweerschrift zijn standpunt in het bestreden besluit en de daaraan ten grondslag liggende rapportages. Het Uwv wijst erop dat het behandelplan dateert van ruim negen maanden na de datum in geding en dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling rekening is gehouden met de aanwezigheid van psychische klachten op de datum in geding, zoals blijkt uit het aannemen van diverse psychische beperkingen in de FML.
Beoordeling
5. De rechtbank moet beoordelen of het Uwv op juiste gronden heeft geweigerd eiser een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank overweegt dat van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake is als de verzekerde als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapportages en de daarop gebaseerde besluitvorming in beroep onaantastbaar zijn. Het is aan eiser om aan te voeren en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de rapportages niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, onvoldoende begrijpelijk zijn, of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts nodig. Dit betekent dat de manier waarop eiser zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is om een hogere mate van arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossierstudie, anamnese (dat is wat eiser zelf heeft verteld over zijn situatie), de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende artsen en onderzoek door de primaire arts. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een medisch onderzoeksverslag (dat voor akkoord is getekend door een verzekeringsarts). Tijdens de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts b&b met eiser gesproken en hem onderzocht. Ook de verzekeringsarts b&b heeft van zijn onderzoek een verslag gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
5.4.
Voor zover eiser betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten waarvoor hij thans onder behandeling is bij een GZ-psycholoog, volgt de rechtbank hem hierin niet. De primaire arts is in de medische overwegingen van het rapport van 15 september 2022 (pagina 6) ingegaan op de psychische klachten van eiser. De primaire arts heeft vastgesteld dat bij eiser sprake is van psychische klachten als gevolg van belastende privéomstandigheden (scheiding, overlijden zus, zorg voor neefje), dat eiser onder behandeling was van de POH-GGZ voor klachten over stemming en rouwverwerking en vervolgens is verwezen naar een psycholoog waar bij eiser depressie / rouwverwerking werd vastgesteld.
In bezwaar heeft eiser aangevoerd dat hij door de huisarts wegens stemmingsklachten is doorverwezen naar een psycholoog en dat hij in april 2023 een eerste gesprek heeft voor intake. Het rapport van de verzekeringsarts b&b maakt hiervan melding. De verzekeringsarts b&b vindt het aannemelijk dat op de datum in geding sprake was van een matige depressie bij eiser en overweegt over de psychische beperkingen van eiser :
“(…) Ik kan mij vinden in de door primair aangegeven prognose. De beperking tegen veelvuldige deadlines en productiepieken is daarom terecht. Dit geldt ook voor het hanteren van andermans problemen en het omgaan met conflicten. Het leidinggeven is enigszins beperkt en dit is begrijpelijk. Het ‘s nachts niet werken en regelmatigheid zijn gebaseerd op de somberheid en zijn passend.(…).”
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de primaire arts en de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig of niet juist te achten. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de ernst van eisers klachten is onderschat. Zijn klachten zijn in het medisch onderzoek erkend en hebben geleid tot het opnemen van diverse beperkingen in de FML en ook een aanvullende beperking in bezwaar. Het is niet medisch objectief gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. Het door eiser in beroep overgelegde behandelplan van zijn GZ-psycholoog dateert van ruim negen maanden na de datum in geding. Eiser heeft geen aanvullende (medische) informatie in het geding gebracht die ziet op de datum in geding op basis waarvan twijfel over de beoordeling van zijn lichamelijke en/of psychische klachten door de verzekeringsartsen had kunnen ontstaan.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de medische component van het bestreden besluit voldoende zorgvuldig is voorbereid en toereikend is gemotiveerd. Tot slot stelt de rechtbank vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd die specifiek zien op de arbeidsdeskundige beoordeling. Uitgaande van de juistheid van de FML en de aanvulling daarop, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding tot twijfel aan de geschiktheid van de geduide functies en juistheid van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Nu eiser op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt is geschat, heeft het Uwv eiser op juiste gronden geweigerd een WIA-uitkering toe te kennen.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 9 september 2022 vastgesteld op minder dan 35%, zodat hem terecht een WIA-uitkering is geweigerd. Het beroep is daarom ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.