ECLI:NL:RBDHA:2024:3204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
23_5079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de procedure rondom verzet tegen belastingbesluiten

Op 15 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzetzaak van opposante tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een beroep dat opposante had ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 juni 2023. De rechtbank had eerder op 27 oktober 2023 de beroepen ongegrond verklaard zonder zitting, gebruikmakend van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Opposante heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar heeft geen verzoek gedaan om op een zitting te worden gehoord.

De rechtbank overweegt dat in deze verzetzaak enkel de vraag aan de orde is of de rechtbank terecht zonder zitting heeft geoordeeld. De rechtbank concludeert dat dit het geval is, omdat artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat beroep bij de bestuursrechter alleen openstaat tegen besluiten die op grond van de belastingwet zijn genomen. Opposante stelt dat er twijfel bestaat over de uitkomst van de procedure en dat de burgerlijke rechter ook bevoegd zou zijn, maar de rechtbank wijst erop dat dit niet relevant is voor de beoordeling van het verzet.

De rechtbank bevestigt dat de eerdere uitspraak in stand blijft en dat het verzet ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien opposante niet heeft verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De rechtbank benadrukt dat de wijziging van een belastingaanslag niet mogelijk is en dat de inspecteur enkel kan beslissen over teruggaaf of navordering. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024, en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 23/5079, SGR 23/5080, SGR 23/5081 en SGR 23/5082 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 op het verzet van

[opposante] , te [woonplaats] , opposante,

tegen de uitspraak van de rechtbank in haar zaken tegen

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Opposante heeft tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 7 juni 2023 (de bestreden uitspraak op bezwaar) beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gesplitst in bovengenoemde zaaknummers.
Bij uitspraak van 27 oktober 2023 (de buiten-zittinguitspraak) heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk ongegrond verklaard. Dit omdat op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen slechts tegen een op grond van de belastingwet genomen besluit bezwaar gemaakt kan worden en beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, .
2. In deze verzetzaak is op grond van artikel 8:55, eerste lid, van de Awb uitsluitend aan de orde of de rechtbank terecht de zaken niet op een zitting heeft behandeld. De rechtbank kan de beroepen pas inhoudelijk behandelen als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat niet in redelijkheid kan worden gezegd dat geen twijfel mogelijk is over de uitkomst van de procedure. Opposante stelt : “
Een redelijke wetsuitleg van artikel 26, eerste lid en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) brengt mijns inziens met zich dat niet alleen beroep openstaat bij de belastingrechter tegen een uitspraak op een bezwaar dat is gericht tegen een belastingaanslag, maar ook tegen een uitspraak op een bezwaar dat is gericht tegen een besluit op basis van ongeschreven recht (op een verzoek) tot wijziging of intrekking van een belastingaanslag.” Eiseres wijst erop dat bij een verzoek tot wijziging van een belastingaanslag de burgerlijke rechter bevoegd zou zijn, maar dat kost meer geld en bovendien is de burgerlijke rechter niet deskundig wat betreft belastingaanslagen. Ook zou de kans bestaan dat een afwijkende lijn wordt gehanteerd ten opzichte van belastingaanslagen.
4. Artikel 26, eerste lid, van de AWR luidt:
In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
Niet in geschil is dat opposante heeft verzocht om wijziging van de aan haar opgelegde aanslagen Inkomstenbelasting 2017 t/m 2020 en dat opposante uitdrukkelijk niet heeft beoogd een verzoek tot ambtshalve vermindering van die aanslagen te doen. Het is opposante te doen om wijziging van de aanslag zelf. Anders dan in geval van (de weigering tot) ambtshalve vermindering van een aanslag inkomstenbelasting, is aan de inspecteur niet opgedragen om op het verzoek om wijziging van een aanslag inkomstenbelasting te beslissen bij voor bezwaar vatbare beslissing. Duidelijk is dat de reactie van verweerder op het verzoek van opposante een aanslag noch een voor bezwaar vatbare beschikking is, zodat op basis van de tekst van artikel 26 van de AWR tegen dit besluit geen beroep open staat, en dus ook geen bezwaar kan worden gemaakt. De verzetsrechter is van oordeel dat artikel 26 van de AWR niet op een andere manier kan worden uitgelegd. De door opposante geponeerde stelling dat het redelijker zou zijn als onder aanslag en voor beroep vatbare beslissing ook wordt begrepen de wijziging van een aanslag of voor beroep vatbare beslissing, maakt dit niet anders. De rechtbank wijst nog maar eens op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen.
Overigens en geheel ten overvloede overweegt de verzetsrechter dat het belastingrecht de wijziging van een vastgestelde (en in rechte onaantastbaar geworden) aanslag niet kent en ook niet nodig heeft. Indien te veel of juist te weinig (inkomsten)belasting is geheven, kan de inspecteur een (ambtshalve) teruggaafbeschikking geven of een navorderingsaanslag opleggen. De eerder opgelegde aanslag wordt hierdoor niet gewijzigd, maar het verschuldigde bedrag wordt wel gecorrigeerd. Tegen zowel de navorderingsaanslag als de (weigering tot een) teruggaafbeschikking staat bezwaar open.
5. Uit vorenstaande volgt dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat zij de beroepen zonder zitting kon afdoen. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
F.J.M. van den Berg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.