ECLI:NL:RBDHA:2024:3203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast. Duitsland heeft in het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in overeenstemming met de geldende Europese wet- en regelgeving zal worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet, wat niet is gelukt. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Bovendien is het aan eiser om eventuele problemen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen te melden bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5003
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Procesverloop

1. Bij besluit van 9 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL24.5004, op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
1.3.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

3. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Duitsland. Duitsland heeft in het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser zal worden behandeld in overeenstemming met geldende Europese wet- en regelgeving.
Gelet op het Jawo arrest [1] is het aan eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland hier niet meer aan voldoet. De aangehaalde passages uit het AIDA rapport zijn onvoldoende om te concluderen dat asielzoekers structureel terechtkomen in een situatie van verregaande materiële deprivatie. Er zijn verder geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht waaruit zou blijken dat eiser in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 EVRM.
5. De rechtbank is verder van oordeel dat, mochten zich problemen voordoen in de asielprocedure of in de opvangvoorzieningen, het op de weg van eiser ligt om hierover te klagen bij de Duitse autoriteiten. Dat dit niet mogelijk is, is niet aannemelijk gemaakt.
6. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat de mogelijkheid om te klagen ook geldt wanneer de aanvraag van eiser wordt afgewezen en hij vreest voor refoulement. Hiervoor zijn overigens geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Deze uitspraak is gedaan in het openbaar op 27 februari 2024 door mr. A. de Gooijer, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:218