ECLI:NL:RBDHA:2024:3203
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ongegrondverklaring asielaanvraag op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast. Duitsland heeft in het claimakkoord gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in overeenstemming met de geldende Europese wet- en regelgeving zal worden behandeld. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat Duitsland niet aan deze verplichtingen voldoet, wat niet is gelukt. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser in Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Bovendien is het aan eiser om eventuele problemen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen te melden bij de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.