ECLI:NL:RBDHA:2024:3194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL24.7568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Hongaarse vreemdeling, eiser, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 15 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel op 26 februari 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven en dat de beoordeling zich beperkt tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats. Eiser betoogde dat de staandehouding onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet tot de conclusie leidde dat de bewaring onrechtmatig was.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser en dat er zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.7568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Hongaarse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K.J. Diender).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft met ingang van 26 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser betoogt dat sprake is van een onrechtmatige staandehouding, die de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig maakt. Uit het proces-verbaal (pv) van bevindingen blijkt volgens eiser niet op grond van welke bevoegdheden de verbalisanten zijn overgegaan tot staandehouding. Uit het pv volgt dat eiser in een portiek zat en zich daar zonder reden ophield. Eiser vraagt zich af waarom gelijk tot staandehouding en het vragen naar eisers ID-bewijs is overgegaan. Volgens eiser was er geen noodzaak tot het vragen naar zijn identiteit.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat uit het pv van bevindingen volgt dat de verbalisanten twee mannen zagen staan in een portiek. Zij zagen dat deze mannen bevuilde kleding aanhadden, zij kwamen over als dakloos. Verder zagen de verbalisanten dat voor deze mannen goederen op de trap uitgesteld lagen. Toen de twee mannen de verbalisanten zagen pakten zij snel de spullen op de trap in. De verbalisanten hebben de twee mannen vervolgens staande gehouden, als verdachte op grond van artikel 2.18, eerste lid, Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Amsterdam. Hierin is bepaald dat het in Amsterdam niet is toegestaan voor eenieder om zich zonder redelijk doel in een portiek op te houden. Verder staat in het pv dat de verbalisanten een legitimatiebewijs van de verdachten vorderden. Dit kon eiser niet tonen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het pv van bevindingen voldoende duidelijk dat eiser naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd in het kader van de uitoefening van een algemene politietaak. Omdat de bewaringsrechter alleen oordeelt over de bevoegdheden die bij of krachten de Vw zijn toegekend, is zij niet bevoegd om over de rechtmatigheid van deze staandehouding een oordeel te geven. Gelet hierop leidt hetgeen is aangevoerd over de staandehouding van eiser niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eisers rechtmatig verblijf in Nederland is bij beschikking van 20 maart 2023 – uitgereikt aan eiser op 21 juli 2023 – ingetrokken. De rechtbank is verder van oordeel dat de gronden 3a, 3b, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. De staatssecretaris heeft terecht tegengeworpen dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen, nu eiser niet voldoet aan de voorwaarden om Nederland weer in te reizen. Verder heeft eiser geen melding gemaakt van zijn onrechtmatig verblijf in Nederland. Eiser beschikt verder niet over een vaste woon- of verblijfplaats nu hij niet staat ingeschreven in de BRP en geen verblijfadres heeft en eiser beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit de beschikking beëindiging rechtmatig verblijf en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Hongarije, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank overweegt hiertoe dat de staatssecretaris op 20 februari 2024 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Verder is de maatregel van bewaring op 26 februari 2024 opgeheven omdat eiser is uitgezet naar Hongarije.

Conclusie en gevolgen

7. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerd publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.