ECLI:NL:RBDHA:2024:3169
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben, betwist deze verantwoordelijkheid en voert aan dat hij in Bulgarije is geregistreerd en dat hij onder druk is gezet door de Kroatische autoriteiten.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië niet voldoet aan zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangetoond die een overdracht aan Kroatië onredelijk zouden maken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier B.C.N. van Slingerland. De beslissing is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.