ECLI:NL:RBDHA:2024:3169

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4996 en NL24.4997
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te hebben, betwist deze verantwoordelijkheid en voert aan dat hij in Bulgarije is geregistreerd en dat hij onder druk is gezet door de Kroatische autoriteiten.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Kroatië niet voldoet aan zijn verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft geen bijzondere individuele omstandigheden aangetoond die een overdracht aan Kroatië onredelijk zouden maken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier B.C.N. van Slingerland. De beslissing is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4996 en NL24.4997
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1998. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat het zonder nadere motivering van verweerder niet inzichtelijk is waarom Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag, nu eiser eerst in Bulgarije is geregistreerd en pas daarna in Kroatië. Bovendien stelt eiser dat hij door de Kroatische autoriteiten onder druk is gezet om zijn vingerafdrukken af te geven en mishandeld is. Het is onrealistisch dat hij een klacht kan indienen bij de autoriteiten, aangezien er geen tolken aanwezig zijn. Daarnaast nemen de Kroatische autoriteiten zijn asielaanvraag bij terugkeer niet serieus en zal de aanvraag niet inhoudelijk worden beoordeeld. Echter, eiser heeft bij terugkeer een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3 van het EVRM [3] . Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 28 april 2021 [4] waarin de rechtbank heeft geconcludeerd dat sprake is van structurele tekortkomingen. Verder voert eiser aan dat er een risico op refoulement is als hij wordt overgedragen naar Irak. Eiser heeft problemen met zijn familieleden en anderen, omdat zij hem dreigen te vermoorden vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Daarnaast heeft eiser last van psychische klachten, herbelevingen en nachtmerries door de onmenselijke behandeling in Kroatië en de behandeling in Bulgarije. Voor de klachten staat hij onder behandeling van een psycholoog en in Kroatië kan hij deze medische zorg niet krijgen. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar het AIDA Country Report Croatia (update 2022). Gelet hierop dient verweerder toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De hoogste bestuursrechter heeft in de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 [5] bevestigd dat er ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om van het oordeel van de Afdeling van 13 september 2023 af te wijken. Verweerder heeft de door eiser geschetste feiten voldoende kenbaar betrokken bij zijn motivering en is voldoende ingegaan op de omstandigheden die door eiser zijn genoemd. Nu er kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, is de door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 29 april 2021 [6] niet meer relevant.
7. Eiser heeft met zijn verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Kroatië niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank stelt zich op het standpunt dat Kroatië middels het claimakkoord heeft gegarandeerd dat eisers asielverzoek in Kroatië in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Daarmee wordt gegarandeerd dat Kroatië zich zal houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Daarbij komt dat als eiser meent dat Kroatië handelt in strijd met Europese richtlijnen door geen uitleg te geven over de asielprocedure of anderszins, hij hierover een klacht kan indienen bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat de Kroatische autoriteiten eiser niet willen helpen of dat klagen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. Dat er geen tolken aanwezig zouden zijn geweest, maakt het voorgaande niet anders.
8. Met betrekking tot eisers stelling dat het zonder motivering niet inzichtelijk is waarom Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor zijn asielaanvraag, overweegt de rechtbank dat verweerder bij meerdere treffers in Eurodac de mogelijkheid heeft om te kiezen welke Eurodac-treffer hij aan een claimverzoek ten grondslag legt. Daar komt bij dat verweerder in het claimverzoek aan Kroatië heeft vermeld dat eiser in Bulgarije zijn vingerafdrukken heeft afgegeven, zodat Kroatië de benodigde informatie ter beschikking had om te beslissen op het claimverzoek. Kroatië heeft in het claimakkoord verklaard akkoord te gaan met het terugnameverzoek. Verweerder heeft daarom terecht aanleiding gezien om de Kroatische autoriteiten om terugname te verzoeken.
9. Tenslotte heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niet blijkt dat er in zijn situatie sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de overdracht van eiser aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Uit het AIDA-rapport blijkt dat de medische en psychische zorg in opvangcentra met name door Medicins du Monde (MdM) wordt verleend. Eiser heeft zijn medische omstandigheden niet onderbouwd en er zijn geen aanknopingspunten dat eiser noodzakelijkerwijs in Nederland behandeld zou moeten worden of dat zijn medische situatie zo ernstig is dat een overdracht aan Kroatië daardoor onmogelijk is. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet overgedragen kon worden aan Kroatië.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
11. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
12. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van B.C.N. van Slingerland, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.