ECLI:NL:RBDHA:2024:3159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
AWB 24/1076 & NL24.2557
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de plaatsing van een minderjarige asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie

Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de plaatsing van een minderjarige asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL). De eiser, een minderjarige van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in de HTL, terwijl het tweede besluit een vrijheidsbeperkende maatregel inhield. De rechtbank constateerde dat in de bestreden besluiten geen aandacht was besteed aan de minderjarigheid van de eiser en dat de belangen van de minderjarige niet waren gewogen. Dit leidde tot de conclusie dat de besluiten niet deugdelijk gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de gebreken ernstig waren, vooral gezien de verplichting om de belangen van het kind voorop te stellen volgens het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind.

De rechtbank vernietigde zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel, en oordeelde dat de eiser onterecht gedurende 53 dagen in zijn bewegingsvrijheid was beperkt. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 1325,00 aan de eiser en veroordeelde de staatssecretaris en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1750,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij de plaatsing van minderjarigen in asielprocedures, waarbij de belangen van het kind altijd voorop moeten staan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 24/1075 en NL24.2557

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouis).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2024 (het bestreden besluit 1) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 19 januari 2024 (het bestreden besluit 2) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/1075. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.2557.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/1799. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Het COa en de staatssecretaris hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser, de staatssecretaris en het COa hebben zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt vast dat eiser minderjarig is. De rechtbank overweegt dan ook eerst dat op grond van artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, bij alle maatregelen betreffende kinderen, de belangen van het kind de eerste overweging vormen.
2. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 19 januari 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een zeer grote impact.
2.1.
Eiser verblijft sinds 26 oktober 2022 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo heeft eiser sinds zijn instroom in Heerlen op 20 september 2023 26 incidenten veroorzaakt, waaronder fysiek agressief gedrag jegens personeel en medebewoners, verbaal agressief gedrag jegens personeel en het twaalfmaal overtreden van de huisregels. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen, onder andere, dertien correctiegesprekken met eiser gevoerd, acht leermaatregelen opgelegd en vijf opbouwende ROV’s opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
2.2.
Op 15 januari 2024 heeft er een incident plaatsgevonden waarbij eiser heeft gesteld mensen te zullen vermoorden. Daarbij benoemde eiser dat hij tijdens een incident op 11 januari 2024 niet alleen de tijdens dat incident aangevallen medewerker van het COa, maar daarnaast ook een andere COa-medewerker wilde aanvallen. De uitspraken van eiser waarin hij kenbaar maakte mensen te willen vermoorden zijn door het COa aangemerkt als uitspraken met een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen, heeft het COa besloten om eiser in de HTL te plaatsen.
2.3.
Middels de vrijheidsbeperkende maatregel heeft de staatssecretaris een maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 19 januari 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. De staatssecretaris is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
3. Eiser stelt onder voogdij van het Nidos te staan en stelt dat uit het dossier niet blijkt dat over de voorgenomen HTL-plaatsing contact is opgenomen met het Nidos. Uit het dossier blijkt eveneens niet dat het Nidos is voorgelicht over wat een HTL-plaatsing inhoudt, hoelang die plaatsing duurt en tussen welke andere asielzoekers eiser wordt geplaatst. Er is volgens eiser dan ook geen sprake van
informed consent.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in de bestreden besluiten niet wordt gerept over de minderjarigheid van eiser en geen overwegingen zijn gewijd aan de belangen van eiser als minderjarige. Ook blijkt uit het bestreden besluit 1 niet dat het is genomen met toestemming van Nidos. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de bestreden besluiten niet kenbaar en niet deugdelijk zijn gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gebreken ernstig, omdat nergens uit blijkt hoe de belangen van de minderjarige eiser de eerste overweging zijn geweest dan wel zijn gewogen bij de plaatsing in de HTL.
3.2.
Het COa heeft op maandag 4 maart 2023 de stukken inzake het beroep tegen het plaatsingsbesluit aan de rechtbank doen toekomen. Onderdeel hiervan is het stuk ‘Bijlage 5 – Akkoord Nidos’ waaruit blijkt dat de directie van het Nidos op 19 januari 2024, derhalve voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit 1, akkoord is gegaan met de plaatsing van eiser in de HTL.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het COa met het alsnog toevoegen van het akkoord aan het dossier, de motiveringsgebreken niet heeft kunnen herstellen. Ter zitting is bovendien geen deugdelijke verklaring gegeven hoe de omstandigheid dat eiser minderjarig is de eerste overweging zou zijn geweest in de besluitvorming van het COa alsmede hoe de belangen van eiser als minderjarige werkelijk zijn gewogen. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit het akkoord van Nidos alleen blijkt dat eiser volgens het Nidos in de HTL geplaatst
kanworden. Het is evenwel aan het COa om te wegen of eiser gelet op zijn minderjarigheid in de HTL geplaatst
moetworden. Deze weging lijkt in deze zaak van eiser te meer van belang, nu uit het dossier blijkt dat er sprake is van persisterende problematiek.
4. Het bestreden besluit 1 is naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet kenbaar en deugdelijk gemotiveerd. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het plaatsingsbesluit en nu dit besluit onrechtmatig wordt geacht, is ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond. De motiveringsgebreken acht de rechtbank dermate ernstig, dat deze niet kunnen worden hersteld. De rechtbank zal de beide besluiten dan ook vernietigen.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank gaat er in het licht van bovenstaande vanuit dat sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 1325,00 (€25,- per dag) nu hij ten onrechte gedurende drieënvijftig dagen, namelijk van 19 januari 2024 tot en met 11 maart 2024, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1325,00.
5.1.
Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 3.1. e.v. ziet de rechtbank aanleiding om verweerders ieder voor de helft in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond;
- vernietigt het plaatsingsbesluit;
- verklaart het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel gegrond;
- beveelt de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel met ingang van vandaag;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1325,00;
- veroordeelt de staatssecretaris en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, op 11 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.