Op 11 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de plaatsing van een minderjarige asielzoeker in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL). De eiser, een minderjarige van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het eerste besluit betrof de plaatsing van de eiser in de HTL, terwijl het tweede besluit een vrijheidsbeperkende maatregel inhield. De rechtbank constateerde dat in de bestreden besluiten geen aandacht was besteed aan de minderjarigheid van de eiser en dat de belangen van de minderjarige niet waren gewogen. Dit leidde tot de conclusie dat de besluiten niet deugdelijk gemotiveerd waren. De rechtbank oordeelde dat de gebreken ernstig waren, vooral gezien de verplichting om de belangen van het kind voorop te stellen volgens het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind.
De rechtbank vernietigde zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel, en oordeelde dat de eiser onterecht gedurende 53 dagen in zijn bewegingsvrijheid was beperkt. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van € 1325,00 aan de eiser en veroordeelde de staatssecretaris en het COa ieder voor de helft in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1750,00. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming bij de plaatsing van minderjarigen in asielprocedures, waarbij de belangen van het kind altijd voorop moeten staan.