ECLI:NL:RBDHA:2024:3136
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening voor Oekraïense derdelanders in Nederland
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van een Oekraïense derdelander om een voorlopige voorziening toegewezen. De verzoeker, die behoort tot de groep derdelanders uit Oekraïne, had verzocht om in Nederland te mogen blijven, te mogen werken en in de opvang te kunnen verblijven. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de verzoeker om voorlopig in Nederland te blijven zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak. De voorzieningenrechter bepaalde dat de verzoeker behandeld moet worden alsof hij nog onder de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt.
De zaak volgde op een besluit van de staatssecretaris van 1 september 2023, waarin werd vastgesteld dat het recht van de verzoeker op tijdelijke bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. De verzoeker had hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Na intrekking van het besluit door de staatssecretaris, bleef het verzoek om voorlopige voorziening gehandhaafd. In een later besluit van 7 februari 2024 werd vastgesteld dat de verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, wat leidde tot de huidige procedure.
De voorzieningenrechter heeft op 6 maart 2024 de zaak behandeld en geconcludeerd dat de verzoeker, totdat de meervoudige kamer op het beroep beslist, recht heeft op de rechten die verbonden zijn aan de tijdelijke bescherming. De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.