ECLI:NL:RBDHA:2024:3135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.25168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor Oekraïense derdelander met tijdelijke bescherming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 11 maart 2024, heeft de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen van een Oekraïense derdelander. De verzoeker, die onder de tijdelijke bescherming valt, heeft verzocht om in Nederland te mogen blijven, te mogen werken en gebruik te maken van opvang. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de verzoeker om in Nederland te blijven zwaarder weegt dan het belang van de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de verzoeker moet worden behandeld alsof hij nog onder de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt, ondanks dat de staatssecretaris heeft gesteld dat zijn rechtmatig verblijf eindigt op 5 maart 2024. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten van de verzoeker vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25168

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. T.E. van Houwelingen-Boer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Mr. H. Chamkh en mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

In het besluit van 1 september 2023 heeft verweerder vastgesteld dat het recht van verzoeker op tijdelijke bescherming [1] op 4 september 2023 eindigt. Verzoeker heeft tegen dat besluit beroep ingesteld (NL23.25167) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.25168).
Verweerder heeft het besluit van 1 september 2023 ingetrokken. Verzoeker heeft aangegeven het ingestelde beroep tegen het besluit van 1 september 2023 niet in te trekken.
In het besluit van 7 februari 2024 heeft verweerder vastgesteld dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dat hij de Europese Unie binnen vier weken ná 4 maart 2024 moet verlaten en dat hij moet terugkeren naar India. Verweerder heeft dit besluit genomen omdat de tijdelijke bescherming van verzoeker, volgens verweerder, van rechtswege eindigt na 4 maart 2024.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 7 februari 2024 beroep (NL24.6176) ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 maart 2024 op zitting behandeld. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op diezelfde zitting de door verzoeker ingestelde beroepen behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Uit het besluit van 7 februari 2024 volgt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat verzoeker met ingang van 5 maart 2024 geen rechtmatig verblijf meer heeft omdat dan de tijdelijke bescherming die verzoeker heeft op grond van Richtlijn 2001/55/EG (de richtlijn) eindigt. Verzoeker kan daarom geen aanspraak meer maken op de rechten die verbonden zijn aan die tijdelijke bescherming. Verzoeker moet de Europese Unie verlaten en hij kan uiteindelijk worden uitgezet indien hij dat niet doet. De vereiste onverwijlde spoed is hiermee gegeven.
3. Gelet op de aard en omvang van de beroepen en de rechtsvragen die daarbij zijn opgeworpen kan de voorzieningenrechter in deze uitspraak, die alleen over het verzoek om een voorlopige voorziening gaat, geen voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van de bij het procesverloop genoemde besluiten. De voorzieningenrechter zal zich daarom beperken tot een afweging van de belangen van partijen.
4 De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op de zitting van 6 maart 2024 aangegeven op 27 maart 2024 op verzoekers beroepen te beslissen. Daarbij zal worden ingegaan op verzoekers beroepsgronden en de daarin opgeworpen rechtsvragen. Een van de rechtsvragen betreft de vraag of verzoeker ook na 4 maart 2024 rechten kan ontlenen aan de richtlijn. Het belang van verzoeker in deze voorlopige voorzieningenprocedure is enerzijds gelegen in het schorsen van het besluit van het terugkeerbesluit van 7 februari 2024. Anderzijds heeft verzoeker er belang bij dat hij, totdat de meervoudige kamer op het beroep heeft beslist, aanspraak kan blijven maken op de rechten die horen bij het hebben van de tijdelijke bescherming. Verzoekers belang bij het behouden van deze rechten, in het bijzonder het gebruik kunnen maken van de gemeentelijke opvang, het mogen werken in Nederland en het gebruiken van medische voorzieningen, weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder dan het belang van verweerder. Daarom wijst de rechtbank verzoekers verzochte voorlopige voorziening toe.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit van 7 februari 2024 totdat is beslist op het beroep;
- bepaalt dat verzoeker, totdat op het beroep is beslist, dient te worden behandeld als een vreemdeling die onder de werking van Richtlijn 2011/55/EG valt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen, en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van Richtlijn 2001/55/EG, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.