ECLI:NL:RBDHA:2024:3130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.17628 (beroep) en NL23.17629 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van EU-verblijfsrecht en de informatieplicht van de staatssecretaris

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiseres, een Poolse nationaliteit, is in oktober 2021 Nederland binnengekomen en heeft sindsdien een zwervend bestaan geleid. De staatssecretaris heeft in een primair besluit van 24 augustus 2022 vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer heeft, wat in het bestreden besluit van 24 mei 2023 is bevestigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres voert aan dat de belangenafweging bij de verwijderingsmaatregel onzorgvuldig is geweest, omdat het gehoor niet aan het dossier is toegevoegd. Ook stelt zij dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel en dat zij niet kan worden verwijderd omdat zij openstaande strafzaken heeft waarbij zij aanwezig wil zijn. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris geen actieve informatieplicht heeft over hoe eiseres haar verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. De rechtbank concludeert dat de verwijderingsmaatregel niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM en dat de opgelegde vertrektermijn van één maand niet onterecht is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, met de beslissing dat eiseres geen proceskostenvergoeding ontvangt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17628 (beroep) en NL23.17629 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiseres/verzoekster], V-nummer: [V-nummer], eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen verweerders vaststelling dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland in het primaire besluit van 24 augustus 2022. Met het bestreden besluit van 24 mei 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiseres en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Poolse nationaliteit. Zij is naar eigen zeggen in oktober 2021 Nederland binnengekomen. Eiseres leidt een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie. De politie is eraan gaan twijfelen of eiseres voldoende middelen heeft om van te leven en heeft onderzocht of zij aan de voorwaarden voldoet voor rechtmatig verblijf. Eiseres is gehoord over haar verblijf in Nederland. Op grond van de resultaten uit het onderzoek van de politie heeft verweerder vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf heeft. Eiseres verblijft langer dan drie maanden in Nederland, is werkloos, niet werkzoekend, studeert niet en niet is gebleken dat zij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiseres een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiseres om in Nederland te mogen verblijven, afgewogen tegen het belang van de Staat en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiseres laten uitvallen.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel is onzorgvuldig tot stand gekomen, omdat verweerder het gehoor niet heeft toegevoegd aan het dossier, zodat hier in de gronden van bezwaar niet op gereageerd kon worden. Daarnaast is de verwijderingsmaatregel in strijd met het lex certa-beginsel. Verweerder heeft gesteld dat eiseres een nieuw verblijfsrecht kan krijgen wanneer zij haar verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Het is voor eiseres echter onduidelijk op welke wijze zij dit kan doen. Verder legt eiseres justitiële documentatie over waaruit blijkt dat zij meerdere strafzaken open heeft staan waarbij zij persoonlijk op zitting aanwezig wil zijn. Gelet daarop en het aanwezigheidsrecht zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM [1] , kan zij niet uit Nederland worden verwijderd. Tot slot heeft verweerder ten onrechte één maand als vertrektermijn opgelegd, omdat bij het opleggen hiervan een belangenafweging moet worden gemaakt, deze niet korter mag zijn dan één maand en eiseres lopende strafzaken heeft waar ze bij aanwezig wil zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Onzorgvuldige totstandkoming van bestreden besluit
5. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres vastgesteld dat het verslag van het gehoor is toegevoegd aan het dossier en verklaard dat hij deze beroepsgrond daarom intrekt.
Verwijderingsmaatregel en lex-certa beginsel
6. De beroepsgrond van eiseres dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht een declaratoir karakter heeft. Een Unieburger heeft rechtmatig verblijf, totdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 8.12 van het Vb [2] . Verweerder heeft enkel vastgesteld dat eiseres momenteel niet aan deze voorwaarden voldoet. Indien eiseres in de toekomst wel weer aan deze voorwaarden voldoet, zal zij gebruik kunnen maken van de vrije termijn als Unieburger. Uit het arrest FS van het HvJEU [3] blijkt dat eiseres daarnaast nieuw verblijfsrecht kan krijgen als zij niet alleen fysiek Nederland verlaat maar haar verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigt. [4] Verweerder heeft hier geen actieve informatieplicht over. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om na te gaan of en wanneer zij aan de voorwaarden voor verblijf als Unieburger voldoet. Daarbij overweegt de rechtbank dat in het arrest FS staat dat bij de beoordeling of iemand daadwerkelijk en effectief Nederland heeft verlaten, onder meer de volgende omstandigheden van belang kunnen zijn: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. [5] Welke maatregelen er precies nodig zijn het verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen, is voor elke zaak anders. De stelling dat eiseres dakloos is en daardoor voor haar niet duidelijk is wat precies van haar verwacht wordt om haar verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen, kan daarom niet slagen.
Verwijderingsmaatregel en artikel 6 van het EVRM
7. De rechtbank is van oordeel dat de verwijderingsmaatregel niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Zoals blijkt uit dat wat onder rechtsoverweging 6 is overwogen, kan eiseres opnieuw gebruikmaken van haar vrije termijn als Unieburger wanneer zij haar verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Zij kan dan terugkeren naar Nederland om de behandeling van haar openstaande strafzaken bij te wonen. Dat eiseres inmiddels is gedagvaard kan de zaak niet anders maken, nu daarmee nog niet vaststaat wanneer het onderzoek ter zitting start en waar en wanneer eiseres daarbij aanwezig dient te zijn.
Belangenafweging bij vertrektermijn
8. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Uit het arrest FS blijkt dat de vertrektermijn niet korter mag zijn dan één maand. In het bestreden besluit is aan eiseres een vertrektermijn van één maand opgelegd. In het arrest FS staat naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn een belangenafweging moet worden gemaakt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [6]
11. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Arrest van het HvJEU van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506, punt 81.
5.Idem, punt 90 en 91.
6.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.