ECLI:NL:RBDHA:2024:3129
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het EU-verblijfsrecht van een Poolse burger en de informatieplicht van de staatssecretaris
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse burger, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, behandeld. Eiser, die sinds mei 2022 in de Basisregistratie Personen (BRP) staat geregistreerd als niet-ingezetene, heeft een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie. De staatssecretaris heeft op 2 februari 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft en heeft dit besluit bevestigd in een bestreden besluit van 8 juni 2023. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging correct heeft uitgevoerd. Eiser heeft geen voldoende middelen van bestaan en voldoet niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geen actieve informatieplicht heeft over hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief moet beëindigen. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij eiser ligt. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, omdat hij een sterkere band met Polen heeft dan met Nederland en geen familie in Nederland heeft. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij in Nederland betere economische vooruitzichten heeft.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.