ECLI:NL:RBDHA:2024:3129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.19105 (beroep) en NL23.19106 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het EU-verblijfsrecht van een Poolse burger en de informatieplicht van de staatssecretaris

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2024, wordt het beroep van eiser, een Poolse burger, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, behandeld. Eiser, die sinds mei 2022 in de Basisregistratie Personen (BRP) staat geregistreerd als niet-ingezetene, heeft een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie. De staatssecretaris heeft op 2 februari 2023 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft en heeft dit besluit bevestigd in een bestreden besluit van 8 juni 2023. De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging correct heeft uitgevoerd. Eiser heeft geen voldoende middelen van bestaan en voldoet niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geen actieve informatieplicht heeft over hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief moet beëindigen. De rechtbank wijst erop dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij eiser ligt. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen, omdat hij een sterkere band met Polen heeft dan met Nederland en geen familie in Nederland heeft. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij in Nederland betere economische vooruitzichten heeft.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.19105 (beroep) en NL23.19106 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland in het primaire besluit van 2 februari 2023. Met het bestreden besluit van 8 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 2001 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij staat sinds mei 2022 in de BRP [1] geregistreerd als niet-ingezetene in Nederland. Eiser leidt een zwervend bestaan en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie, waardoor de politie is gaan twijfelen of hij voldoende middelen heeft om van te leven en heeft onderzocht of hij voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Op grond van de resultaten van het onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland, is werkloos, niet werkzoekend, studeert niet en niet is gebleken dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De belangenafweging is onzorgvuldig uitgevoerd omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eiser. Ook stelt eiser dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel. Om een nieuw verblijfsrecht te krijgen moet eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigen, maar hij weet niet op welke manier hij dit moet doen. Tot slot heeft verweerder bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en niet uitgelegd waarom de vertrektermijn één maand is en niet langer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verwijderingsmaatregel en lex certa-beginsel
5. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht een declaratoir karakter heeft. Een Unieburger heeft rechtmatig verblijf, totdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 8.12 van het Vb [2] . Verweerder heeft enkel vastgesteld dat eiser momenteel niet aan deze voorwaarden voldoet. Indien eiser in de toekomst wel weer aan deze voorwaarden voldoet, zal hij gebruik kunnen maken van de vrije termijn als Unieburger. Uit het arrest FS van het HvJEU [3] blijkt dat eiser daarnaast nieuw verblijfsrecht kan krijgen als hij niet alleen fysiek Nederland verlaat maar zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigt. [4] Verweerder heeft hier geen actieve informatieplicht over. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om na te gaan of en wanneer hij aan de voorwaarden voor verblijf als Unieburger voldoet. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het arrest FS blijkt dat bij de beoordeling of iemand daadwerkelijk en effectief Nederland heeft verlaten onder meer de volgende omstandigheden van belang kunnen zijn: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. [5] Welke maatregelen er precies nodig zijn het verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen is voor elke zaak anders. De stelling dat eiser dakloos is en daarmee niet duidelijk is wat precies van hem verwacht wordt om zijn verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen kan daarom niet slagen.
Belangenafweging bij verwijderingsmaatregel
6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder een belangenafweging moet maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden. [6] Daarbij moet verweerder onder andere nagaan of de problemen van de gemeenschapsonderdaan van tijdelijke aard zijn en moet hij rekening houden met de duur van het verblijf en de persoonlijke omstandigheden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder heeft de belangenafweging in het nadeel van eiser mogen laten uitvallen. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser een sterkere band met Polen heeft dan met Nederland nu hij het overgrote deel van zijn leven in Polen heeft gewoond, eiser geen familie heeft in Nederland en dat hij overlast veroorzaakt in Nederland. Verweerder heeft ook kunnen concluderen dat niet is gebleken dat eiser in Nederland betere economische vooruitzichten heeft. Eiser heeft eenmalig 38 uur gewerkt voor een uitzendbureau, heeft sindsdien in Nederland niet meer gewerkt en heeft ook niet aangetoond op zoek te zijn naar werk. Alles in samenhang bezien mocht verweerder het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser zwaarder laten wegen dan het individuele belang van eiser om in Nederland te blijven.
Belangenafweging bij vertrektermijn
7. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. In het arrest FS staat dat de vertrektermijn niet korter mag zijn dan één maand, maar het arrest vermeldt niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand een belangenafweging moet worden gemaakt waarbij verweerder moet uitleggen waarom die termijn één maand is en niet langer.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Basisregistratie personen.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Arrest van het HvJEU van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506, punt 81.
5.Idem, punt 90 en 91.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.