ECLI:NL:RBDHA:2024:3128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
NL23.17621 (beroep) en NL23.17622 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het EU-verblijfsrecht van een Poolse burger en de informatieplicht van de staatssecretaris

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Poolse burger, tegen de vaststelling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser, die sinds 2019 in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven als niet-ingezetene, heeft een zwervend bestaan geleid en is meerdere keren in aanraking gekomen met de politie. De staatssecretaris heeft in een besluit van 9 december 2022 vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, wat heeft geleid tot een verwijderingsmaatregel. Eiser is het niet eens met deze beslissing en voert aan dat de belangenafweging onzorgvuldig is en dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de relevante feiten en omstandigheden voldoende heeft betrokken bij de belangenafweging. De rechtbank stelt vast dat de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft, een declaratoir karakter heeft en dat de staatssecretaris geen actieve informatieplicht heeft over hoe eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief moet beëindigen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het nadeel van eiser mocht uitvallen, gezien zijn werkloosheid en het gebrek aan bewijs dat hij op zoek is naar werk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.17621 (beroep) en NL23.17622 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft in het primaire besluit van 9 december 2022 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Met het bestreden besluit van 25 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: gemachtigde van eiser en gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1995 en heeft de Poolse nationaliteit. Hij staat sinds 2019 in de BRP [1] ingeschreven als niet-ingezetene in Nederland. Omdat eiser een zwervend bestaan leidt en meerdere keren in aanraking is gekomen met de politie, is twijfel ontstaan of eiser genoeg middelen heeft om van te leven en heeft verweerder onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Op grond van de resultaten uit dit onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland, is werkloos, niet werkzoekend, studeert niet en niet is gebleken dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse staat en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. De belangenafweging in het kader van de verwijderingsmaatregel is onzorgvuldig tot stand gekomen omdat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen en omstandigheden. Ook is de verwijderingsmaatregel in strijd met het lex certa-beginsel. Eiser wordt verwijderd uit Nederland en moet zijn verblijf daadwerkelijk en effectief beëindigen, en weet niet op welke wijze hij dit moet doen en verweerder heeft geen duiding gegeven aan deze criteria. Tot slot heeft verweerder bij het opleggen van de vertrektermijn van één maand ten onrechte geen belangenafweging gemaakt en niet uitgelegd waarom de vertrektermijn één maand is en niet langer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Verwijderingsmaatregel en lex certa-beginsel
5. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel in strijd is met het lex certa-beginsel, slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat de vaststelling dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht een declaratoir karakter heeft. Een Unieburger heeft rechtmatig verblijf, totdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarden als gesteld in artikel 8.12 van het Vb [2] . Verweerder heeft enkel vastgesteld dat eiser momenteel niet aan deze voorwaarden voldoet. Indien eiser in de toekomst wel weer aan deze voorwaarden voldoet, zal hij gebruik kunnen maken van de vrije termijn als Unieburger. Uit het arrest FS van het HvJEU [3] blijkt dat eiser daarnaast nieuw verblijfsrecht kan krijgen als hij niet alleen fysiek Nederland verlaat, maar zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigt. [4] Verweerder heeft hier geen actieve informatieplicht over. Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiser om na te gaan of en wanneer hij aan de voorwaarden voor verblijf als Unieburger voldoet. Daarbij overweegt de rechtbank dat in het arrest FS staat dat bij de beoordeling of iemand daadwerkelijk en effectief Nederland heeft verlaten, onder meer de volgende omstandigheden van belang kunnen zijn: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. [5] Welke maatregelen er precies nodig zijn om het verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen, is voor elke zaak anders. De stelling dat eiser dakloos is en daarmee voor hem niet duidelijk is wat precies van hem verwacht wordt om zijn verblijf daadwerkelijk en effectief te beëindigen, kan daarom niet slagen.

Belangenafweging bij verwijderingsmaatregel

6. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder een belangenafweging moet maken als hij vaststelt dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, omdat aan deze vaststelling een verwijderingsmaatregel in de zin van de Verblijfsrichtlijn is verbonden. [6] Daarbij moet verweerder onder andere nagaan of de problemen van de gemeenschapsonderdaan van tijdelijke aard zijn en moet hij rekening houden met de duur van het verblijf en de persoonlijke omstandigheden.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar heeft betrokken bij de belangenafweging. Verweerder mocht hierbij de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen werk heeft en ook niet heeft aangetoond op zoek te zijn naar werk. Dat eiser meer binding met Nederland heeft dan met Polen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat eiser het overgrote deel van zijn leven in Polen heeft gewoond. Ten aanzien van eisers tweelingbroer heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet heeft aangetoond familie- of gezinsleven met hem te onderhouden. Eiser heeft enkel gesteld dat zijn tweelingbroer ook in Nederland verblijft. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser in Nederland betere economische perspectieven heeft, nu hij de afgelopen drie jaar geen werk heeft gehad en er geen aanwijzingen zijn dat hier in de nabije toekomst verandering in zal komen. Alles in samenhang bezien mocht verweerder het belang van de Nederlandse staat bij verwijdering van eiser zwaarder laten wegen dan het individuele belang van eiser om in Nederland te blijven. Over eisers lopende strafzaken overweegt de rechtbank dat de verwijderingsmaatregel raakt uitgewerkt als eiser terugkeert naar Polen en zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigt. Hierna kan eiser terugkeren naar Nederland en geniet hij een nieuwe vrije termijn waarin hij zijn strafzittingen kan bijwonen.
Belangenafweging bij vertrektermijn
7. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond niet slagen. Uit het arrest FS blijkt dat de vertrektermijn niet korter mag zijn dan één maand. In het bestreden besluit is aan eiser een vertrektermijn van één maand opgelegd. Dat bij het opleggen van de vertrektermijn een belangenafweging moet worden gemaakt, staat niet in het arrest FS en heeft eiser verder ook niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [7]
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr.Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Basisregistratie Personen.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.Arrest van het HvJEU van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506, punt 81.
5.Idem, punt 90 en 91.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 11 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:412.
7.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.