In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser, geboren op [geboortedag] juli 1996 en van Eritrese nationaliteit, had op 28 november 2018 een aanvraag ingediend voor een mvv met het verblijfsdoel 'verblijf bij een familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van het standpunt dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder stelde dat eiser sinds 2018 zelfstandig in Ethiopië woonde en werkte, en dat de verklaringen van eiser en zijn referent tegenstrijdig waren. Eiser was het niet eens met deze afwijzing en voerde aan dat er wel degelijk sprake was van gezinsleven en dat hij onder het jongvolwassenenbeleid viel.
De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom eiser niet onder het jongvolwassenenbeleid viel en dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiser niet voldoende waren om de gezinsband te ontkennen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct was uitgevoerd door verweerder, wat leidde tot de gegrondverklaring van het beroep.