ECLI:NL:RBDHA:2024:3109
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
Op 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in deze procedure wordt vertegenwoordigd door mr. A.J. Rossingh, heeft op 18 april 2023 bezwaar ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit bezwaar werd op 4 augustus 2023 ongegrond verklaard, waarbij verzoeker te horen kreeg dat hij de behandeling van zijn beroep niet in Nederland mocht afwachten. Verzoeker heeft vervolgens op 7 november 2019 beroep ingesteld tegen dit besluit, geregistreerd onder zaaknummer NL23.27404.
In het verzoekschrift van 18 april 2023 vroeg verzoeker de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zijn uitzetting zou worden opgeschort totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek aldus verstaan dat er nu om een voorlopige voorziening wordt gevraagd in het kader van het lopende beroep.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, aangezien het beroep met zaaknummer NL23.27404 bij uitspraak van heden ongegrond is verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.