ECLI:NL:RBDHA:2024:3099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had op 8 februari 2024 een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als reden dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 29 februari 2024, waar de rechtbank het beroep heeft behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris was wel aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift van eiser geen gronden bevatte, zoals vereist volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is in de gelegenheid gesteld om deze gronden alsnog in te dienen, maar heeft dit niet gedaan. De rechtbank heeft vervolgens overwogen of er bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding zouden geven om af te wijken van de standaardprocedure, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van het ontbreken van beroepsgronden, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier mr. S.S. van der Velde, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4979

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 8 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat het beroepschrift de gronden van beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb, kan ingevolge artikel 6:6 van de Awb het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2. Eiser heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift van 9 februari 2024. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser om deze reden bij bericht in het digitale dossier van 12 februari 2024 verzocht om de gronden alsnog op uiterlijk 20 februari 2024 in te dienen. Daarbij is aan eiser medegedeeld dat het beroep anders niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3. Eiser heeft tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek ter zitting geen beroepsgronden ingediend of laten indienen. Gesteld noch gebleken is dat in het geval van eiser sprake is van verschoonbare redenen voor termijnoverschrijding.
4. De rechtbank ziet zich, gelet hierop, nog slechts voor de vraag gesteld of het digitale dossier aanleiding geeft om aan te nemen dat er sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten of omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het EHRM [1] in de zaak Bahaddar tegen Nederland. [2] Dergelijke bijzondere feiten of omstandigheden doen zich voor, indien hetgeen is aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat gedwongen overdracht schending zou opleveren van artikel 3 van het EVRM. [3] Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake.
5. De rechtbank zal het beroep dan ook met toepassing van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren wegens het ontbreken van de beroepsgronden.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.Arrest van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.