ECLI:NL:RBDHA:2024:3093
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
Op 8 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, had een verzoek ingediend naar aanleiding van een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 mei 2023. Dit besluit betrof de afwijzing van de aanvraag van de verzoeker voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (GVVA) voor de functie '[functie]' bij '[bedrijf]'. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht.
In de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter geconstateerd dat er eerder op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (zaaknummer NL23.35255) die betrekking heeft op het beroep van de verzoeker. Aangezien er inmiddels een uitspraak is gedaan, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is bepaald dat de staatssecretaris niet verplicht is om de proceskosten van de verzoeker te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken en bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.