ECLI:NL:RBDHA:2024:3080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
C/09/661653/KG RK 24-234 en C/09/661666 / KG RK 24-235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter na einduitspraak in hoofdzaken

Op 5 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker, die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend op 16 januari 2024, maar de rechter in de hoofdzaken had reeds een einduitspraak gedaan. De verzoeker had de wraking aangevraagd in verband met twee lopende zaken: SGR 19/6969V tegen de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en SGR 20/1039V tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. In dit geval was er geen grond voor wraking, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor wraking na een einduitspraak. De verzoeker werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, en er was geen reden voor een mondelinge behandeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummers: 2024/9 en 2024/10
zaak- /rekestnummers: C/09/661653 / KG RK 24-234 en C/09/661666 / KG RK 24-235
Beslissing van 5 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. M.A. Dirks,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek, ingekomen ter griffie van de wrakingskamer op 16 januari 2024.

2.Het wrakingsverzoek

Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 19/6969V tussen verzoeker en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de zaak met nummer SGR 20/1039 V tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: de hoofdzaken).

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Het verzoek is gedaan nadat de rechter in de hoofdzaken einduitspraak heeft gedaan. De wet voorziet echter niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan in de zaak van verzoeker. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
4.2.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.