ECLI:NL:RBDHA:2024:3076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
09/012329-23 09/285241-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met meerdere minderjarige jongens, gepleegd door een leraar, met steunbewijs en gevangenisstraf

In deze zedenzaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een leraar die zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met meerdere minderjarige jongens. De verdachte, geboren in 1959, heeft gedurende een periode van veertien jaar, van 2007 tot 2021, dertien gevallen van seksueel misbruik gepleegd. De slachtoffers, jongens tussen de elf en zestien jaar oud, waren vaak kwetsbaar en hadden een vertrouwensband met de verdachte, die hen als mentor en begeleider op school en tijdens vakantieweken onder zijn hoede had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen op essentiële punten overeenkomsten vertoonden, zoals de leeftijd van de slachtoffers en de omstandigheden waaronder het misbruik plaatsvond. De verdachte heeft een parafiele stoornis, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen verminderd inzicht had in de wederrechtelijkheid van zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, een beroepsverbod van vijftien jaar en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is geëist voor de geleden immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/012329-23 en 09/285241-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 11 maart 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 februari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. I.E. Leenhouwers naar voren is gebracht.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , vertegenwoordigd door
mr. R.G. van der Laan, advocaat, hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting is het spreekrecht namens
[slachtoffer 3] uitgeoefend.
Ook [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , vertegenwoordigd door mr. P.J.W. de Water, advocaat, hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd. Ter terechtzitting is het spreekrecht door [slachtoffer 4] en namens [slachtoffer 5] uitgeoefend.
Ten slotte heeft ook [slachtoffer 6] zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en schadevergoeding gevorderd.

2.De tenlastelegging

De ter zitting van 19 juni 2023 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd wordt de verdachte dertien gevallen van seksueel misbruik van acht destijds minderjarige jongens verweten, gepleegd in verschillende periodes tussen 2007 en 2021.
Dagvaarding I (09/012329-23) ziet op het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 3] , waaronder seksueel binnendringen, (feiten 1 en 2); het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 8] (feit 3); het dwingen van [slachtoffer 6] tot het ondergaan van ontuchtige handelingen (feit 4); het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 4] , waaronder seksueel binnendringen (feiten 5 en 6); het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 5] , waaronder seksueel binnendringen (feiten 7 en 8); het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] , waaronder seksueel binnendringen (feiten 9 en 10)
Dagvaarding II (09/285241-23) ziet op het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 2] (feit 1); en het plegen van ontuchtige handelingen met [slachtoffer 7] , waaronder seksueel binnendringen, (feiten 2 en 3).

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte is bijna veertig jaar werkzaam geweest in het lager onderwijs, voortgezet onderwijs en het speciaal onderwijs. Op het speciaal onderwijs ( [locatie] ) vervulde de verdachte de rol van mentor, waardoor hij persoonlijke begeleiding bood onder andere aan kinderen met PDD-NOS en ADHD. De verdachte was daarnaast begeleider bij zogeheten PGB-weekenden. Deze weekenden waren bedoeld om kinderen met gedragsproblemen een ‘leuk weekend’ te bezorgen en om hun ouders te ontlasten. In deze verschillende hoedanigheden is de verdachte in contact gekomen met veelal kwetsbare jonge jongens.
Op 27 oktober 2022 heeft bij de politie een informatief gesprek zeden met [slachtoffer 3] plaatsgevonden. In het gesprek heeft [slachtoffer 3] verteld dat hij in de tijd van de scheiding van zijn ouders vaak bij een vriend van zijn vader (de verdachte) in Leiden langsging. De verdachte had ook nog een vakantiehuis in Duitsland en daar is [slachtoffer 3] ook wel eens mee naar toe geweest, eerst met zijn vader en later zonder zijn vader, maar samen met vrienden. In het begin was het contact met de verdachte normaal, maar vanaf ongeveer zijn twaalfde tot en met zijn zestiende ging de verdachte hem seksueel misbruiken. Dit gebeurde in de woning van de verdachte in Leiden, maar ook in het vakantiehuis in Duitsland, aldus [slachtoffer 3] . Na dit gesprek en de daaropvolgend aangifte van [slachtoffer 3] hebben zich meer aangevers gemeld. Dit heeft uiteindelijk geleid tot twee dagvaardingen met daarop in totaal dertien zedenfeiten.
De verdachte heeft een deels bekennende verklaring afgelegd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder feit 1 en 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie partiële vrijspraak gevorderd van het strafverzwarende element ‘aan [de] zorg en waakzaamheid van de verdachte overgeleverd’.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder 4 en 9 en bij dagvaarding II onder feit 1 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder feiten 1, 3, 5 en 10 ten laste gelegde heeft de verdediging bepleit dat de verdachte gedeeltelijk moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de overige feiten heeft de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in, voor zover dat nodig is.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage A opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
Bewijsoverwegingen
Juridisch kader
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat in een zedenzaak zich vaak de situatie voordoet dat alleen het slachtoffer en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat hun verklaringen niet volledig overeenkomen. Dat is ook in de onderhavige zaak het geval. Bij een (deels) ontkennende verdachte, brengt dit in een aantal gevallen mee dat de verklaring van de aangever als enige bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet worden aangenomen op grond van enkel de verklaring van het vermeende slachtoffer. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (zie in dit verband ook de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, o.a. HR 14 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:637). Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat de verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring ‘niet op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Tussen de verklaringen van het vermeende slachtoffer en het overige bewijsmateriaal mag niet een te ver verwijderd verband bestaan. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt verder dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen onder omstandigheden als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (ook wel aangeduid als modus operandi). Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd, het handelen van de verdachte en de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd. Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als een feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.5.1
Modus operandi
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaringen van de aangevers, alsmede uit de verklaringen van de verdachte volgt dat er sprake is van een specifieke modus operandi. Er bestaan op essentiële punten kenmerkende overeenkomsten in de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen bij de verschillende aangevers zijn verricht. In de eerste plaats geldt dat vrijwel alle aangevers kwetsbare puberjongens tussen elf en zestien jaar oud waren. De verdachte speelde bij de aangevers een belangrijke rol in hun leven als mentor, begeleider en/of als huisvriend. In die hoedanigheid creëerde de verdachte een sfeer van vertrouwen die er uiteindelijk in resulteerde dat het seksueel contact tussen de verdachte en de aangevers door de laatsten bijna als vanzelfsprekend werd ervaren. Zij werden voor een ‘leuk’ weekend meegenomen naar het vakantiehuis in Duitsland, een vakantiepark in Nederland of Engeland, of gingen bij de verdachte op bezoek in zijn woning, en werden daar seksueel misbruikt.
Daar komt bij dat de aangevers steeds dezelfde werkwijze beschrijven die de verdachte hanteerde om tot steeds verdergaande seksuele handelingen over te gaan. Zo begon het misbruik met een massage, spel of stoeipartij waarbij al snel over en weer de geslachtsdelen werden aangeraakt. De aanrakingen gingen op daaropvolgende momenten steeds een stap verder en resulteerden in het aftrekken, oraal bevredigen en het brengen van een vinger in de anus van de aangevers. In enkele gevallen heeft de verdachte de aangevers seksuele handelingen bij hem laten verrichten.
Er is dan ook sprake van een herkenbaar en gelijksoortig patroon – een kenmerkende modus operandi – te herkennen in de aan de verdachte verweten feiten.
3.5.2
Dagvaarding I
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
[slachtoffer 3]
Feit 1
De verklaringen van [slachtoffer 3]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 3] op twee verschillende momenten heeft verklaard over wat er volgens hem is gebeurd en wat de verdachte bij hem heeft gedaan. Op essentiële punten heeft hij gedetailleerd en consistent verklaard. Zo vertelt hij over een specifiek moment in de woning van de verdachte in Leiden tijdens een filmavond, waarbij de verdachte zijn vinger in de anus van [slachtoffer 3] heeft gebracht en zei: ‘dit is pas echt lekker’. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van zijn verklaringen.
Schakelbewijs
De rechtbank stelt verder vast dat zowel [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 1] als [slachtoffer 7] hebben verklaard dat de verdachte een vinger in hun anus heeft gebracht. Tevens komen de context waarin dit plaatsvond en de door de verdachte daarbij gemaakte opmerkingen qua strekking overeen. Zo lijkt de uitspraak ‘dit is pas echt lekker’ op wat de verdachte tegen [slachtoffer 4] heeft gezegd bij de uitvoering van deze handeling, namelijk dat dit het gevoel van klaarkomen bevorderde. De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde overeenkomsten tussen de verklaringen van voornoemde slachtoffers over de verdachte de hiervoor onder 3.5.1. geschetste modus operandi van de verdachte bevestigen. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het gepleegde misbruik van de andere slachtoffers kunnen dan ook dienen als bewijs voor het ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 3] . Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [slachtoffer 3] in de periode waarin het seksueel misbruik plaatsvond aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd. De verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ook ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op het aftrekken door [slachtoffer 3] van de penis van de verdachte. Weliswaar heeft de verdachte dit ontkend, maar de rechtbank volgt op dit punt de verklaring van [slachtoffer 3] . Zij acht deze verklaring geloofwaardig.
[slachtoffer 8]
Feit 3
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen, ook ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op het likken aan de penis/eikel van [slachtoffer 8] . Hoewel de verdachte dit heeft ontkend, volgt de rechtbank op dit punt de verklaring van [slachtoffer 8] . Zij acht deze verklaring geloofwaardig. De verdachte heeft de andere seksuele handelingen bekend.
Partiële vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel niet wettig en overtuigend is bewezen dat het slachtoffer op dat moment aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte was overgeleverd. De verdachte zal dan ook van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
[slachtoffer 6]
Feit 4
De verklaringen van [slachtoffer 6]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 6] op twee verschillende momenten heeft verklaard over de gebeurtenissen en over welke seksuele handelingen de verdachte bij hem heeft verricht. Hij heeft bij die gelegenheden verklaard dat de verdachte zijn tepels en schaamstreek heeft gestreeld en hem heeft afgetrokken. [slachtoffer 6] heeft specifiek benoemd dat hij met alle macht hoopte dat zijn penis niet omhoog zou gaan, zodat de verdachte zou stoppen. Tevens is de verklaring van [slachtoffer 6] gedetailleerd over de plaats en het verloop van het misbruik. Het misbruik zou zijn gebeurd op het bed in de slaapkamer in het vakantiehuis in Duitsland.
De verdachte deed rustig zijn broek naar beneden en zei tijdens het aftrekken: “Word je hier niet opgewonden van?”.
De verdachte kan zich niet herinneren dat er seksuele handelingen met [slachtoffer 6] hebben plaatsgevonden. De verklaringen van [slachtoffer 6] zijn echter gedetailleerd en consistent, zodat de rechtbank deze geloofwaardig acht. Daarnaast zijn er uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die erop wijzen dat de afgelegde verklaringen onderling met andere aangevers inhoudelijk zijn afgestemd of dat de verklaringen van [slachtoffer 6] zijn beïnvloed door zijn wetenschap van die aangiftes, zoals door de verdediging is betoogd. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 6] wist dat er bij [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en diens broertje [slachtoffer 7] ‘dingen’ zijn gebeurd met de verdachte, is hiervoor onvoldoende.
De rechtbank komt tot de tussenconclusie dat de verklaringen geloofwaardig zijn.
Schakelbewijs
De rechtbank stelt verder vast dat zowel [slachtoffer 6] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] als [slachtoffer 7] verklaren over het aftrekken door de verdachte. Tevens vertelt hij over een keer dat de verdachte zijn schaamstreek heeft geschoren. Deze handeling staat niet in een te ver verwijderd verband tot de ten laste gelegde ontucht. Bovendien heeft [slachtoffer 4] eveneens verklaard dat de verdachte zijn schaamstreek heeft geschoren en de verdachte bekent dat hij dat bij [slachtoffer 4] heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde overeenkomsten tussen de verklaringen van voornoemde slachtoffers over de verdachte de hiervoor onder 3.5.1. geschetste modus operandi van de verdachte bevestigen, zodat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het gepleegde misbruik door de andere slachtoffers kunnen dienen als bewijs voor het ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 6] .
Dwang
De verdachte was de mentor van [slachtoffer 6] , die destijds in de derde klas van de middelbare school zat en vijftien jaar oud was. Die omstandigheid brengt mee dat de verdachte invloed kon uitoefenen op [slachtoffer 6] . Er bestond een ongelijke positie en een gezagsverhouding, waardoor sprake was van een zeker overwicht van de verdachte op [slachtoffer 6] . Daar komt bij dat er tussen [slachtoffer 6] en de verdachte een groot leeftijdsverschil van 33 jaren bestaat. Het leeftijdsverschil van 33 jaren is groot te noemen, zeker gelet op het feit dat [slachtoffer 6] toentertijd minderjarig was en bij [slachtoffer 6] sprake was van een beginnende seksuele ontwikkeling. Dit alles is echter op zichzelf onvoldoende om te spreken van “een andere feitelijkheid” die dwang oplevert in de zin van artikel 246 Sr. Daarvoor is immers vereist dat komt vast te staan dat door bepaalde gedragingen van de verdachte een bedreigende sfeer is ontstaan, waardoor het slachtoffer werd gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan.
Van dergelijke gedragingen is sprake geweest. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van dwang doordat de verdachte onverhoeds gehandeld heeft door [slachtoffer 6] mee te nemen naar zijn slaapkamer, de deur te sluiten, plotseling [slachtoffer 6] ’ broek naar beneden te trekken en direct aansluitend seksuele handelingen te verrichten. Dit zijn gedragingen en handelingen die, verricht door zijn mentor, voor de 15-jarige [slachtoffer 6] , volkomen onverhoeds moeten zijn geweest. Uit de verklaring van [slachtoffer 6] blijkt ook dat hij door het handelen van de verdachte versteend raakte en op geen enkele manier meewerkte aan de seksuele handelingen. Daar komt bij dat [slachtoffer 6] zonder zijn ouders in Duitsland was, in de woning van de verdachte die erg afgelegen ligt en hij dus afhankelijk was van de verdachte om uiteindelijk weer veilig naar Nederland terug te keren. Door zo te handelen, heeft de verdachte binnen de bestaande afhankelijkheidsrelatie naar het oordeel van de rechtbank voor [slachtoffer 6] een dermate bedreigende sfeer laten ontstaan, dat hij is gedwongen en zich gedwongen heeft gevoeld de seksuele handelingen te ondergaan, zonder zich daar redelijkerwijs aan te kunnen onttrekken. Gelet hierop slaagt het verweer van de verdediging, inhoudende dat de dwang, dan wel het opzet daarop ontbroken heeft, niet.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 4]
Feit 5
De verklaringen van [slachtoffer 4]
heeft verklaringen afgelegd over wat er volgens hem is gebeurd en over welke seksuele handelingen de verdachte bij hem heeft verricht. De verdachte heeft bekend dat hij meermalen een vinger in de anus van [slachtoffer 4] heeft gebracht, maar heeft ontkend dat hij [slachtoffer 4] met een dildo heeft gepenetreerd en zich oraal door [slachtoffer 4] heeft laten bevredigen.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 4] in detail heeft verklaard over de eerste keer dat hij de verdachte oraal heeft bevredigd. De verdachte vroeg, nadat [slachtoffer 4] ‘nee’ had gezegd, ‘waarom niet’ en zei tegen hem ‘doe het gewoon’. Dit betreft een concrete herinnering. Deze vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de verklaring van [slachtoffer 7] , die eveneens heeft verklaard dat de verdachte vroeg of [slachtoffer 7] hem oraal wilde bevredigen. Ook verklaart [slachtoffer 4] gedetailleerd over het voorval met de dildo. Dit zou zijn gebeurd op een ochtend in de woning van de verdachte in Leiden. Hij vertelt over een kleine en een grote dildo, dat hij samen met [naam] was en zij beiden door de verdachte werden gepenetreerd met deze dildo’s. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij een grote en een kleine dildo heeft aangeschaft. [slachtoffer 4] heeft op essentiële punten gedetailleerd en consistent verklaard. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 4] .
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ook ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op het duwen van een dildo in de anus van [slachtoffer 4] en het zich oraal laten bevredigen door [slachtoffer 4] . Weliswaar heeft de verdachte dit ontkend, maar de rechtbank volgt op dit punt de verklaring van [slachtoffer 4] . Zij acht deze verklaring geloofwaardig en overweegt daarbij dat de door [slachtoffer 4] beschreven handeling past binnen de context waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
Feit 6
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 6 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 5]
Feit 7
De verklaringen van [slachtoffer 5]
is bij de politie als getuige gehoord. Hij heeft verklaard dat en omschreven hoe de verdachte steeds een stapje verder ging in het misbruik, waarbij de verdachte enkele keren zijn vinger in de anus van [slachtoffer 5] bracht. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 5] . De rechtbank komt aldus tot de tussenconclusie dat de verklaring van [slachtoffer 5] geloofwaardig is en daarom bruikbaar is voor het bewijs.
Schakelbewijs
De rechtbank stelt verder vast dat zowel [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 1] als [slachtoffer 7] hebben verklaard dat de verdachte een vinger in hun anus heeft gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1. De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde overeenkomsten tussen de verklaringen van voornoemde slachtoffers over de verdachte de hiervoor onder 3.5.1. geschetste modus operandi van de verdachte bevestigen. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het gepleegde misbruik door de andere slachtoffers kunnen dan ook dienen als schakelbewijs voor het ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 5] . Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 7 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 8
De rechtbank acht het onder 8 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ook ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op het in de anus van [slachtoffer 5] proberen te brengen van de penis van de verdachte. Hoewel de verdachte dit heeft ontkend, volgt de rechtbank op dit punt de verklaring van [slachtoffer 5] . Zij acht deze verklaring geloofwaardig. Bovendien heeft de verdachte de seksuele handelingen ook grotendeels bekend en past de betwiste handeling binnen de context waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
[slachtoffer 1]
Feit 9
De verklaringen van [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] heeft verklaard over wat er volgens hem is gebeurd en welke seksuele handeling de verdachte heeft verricht. Op essentiële punten heeft hij gedetailleerd en consistent verklaard. Zo heeft hij verteld over een specifiek moment in het vakantiehuis in Duitsland tijdens een stoeipartij, en omschreven dat en hoe hij over de schoot van de verdachte werd gelegd en de verdachte een vinger met vaseline in zijn anus bracht. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij tegen de verdachte zei dat hij moest stoppen, waarop de verdachte lachend reageerde. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring, die authentiek overkomt. De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] met zijn broer [slachtoffer 7] heeft gesproken over de gebeurtenissen, doet daar niet aan af. [slachtoffer 7] heeft verklaard dat zij van elkaar weten dat er iets is gebeurd, maar niet precies wat. De rechtbank komt aldus tot de tussenconclusie dat de verklaring van [slachtoffer 1] geloofwaardig is en daarom bruikbaar is voor het bewijs.
Schakelbewijs
De rechtbank stelt verder vast dat zowel [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , als [slachtoffer 7] hebben verklaard dat de verdachte een vinger in hun anus heeft gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de bewijsoverweging ten aanzien van feit 1. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat de geconstateerde overeenkomsten tussen de verklaringen van voornoemde slachtoffers over de verdachte de hiervoor onder 3.5.1. geschetste modus operandi van de verdachte bevestigen. De enkele omstandigheid dat er bij [slachtoffer 1] vaseline is gebruikt en bij de andere slachtoffers niet, doet niet af aan de omstandigheid dat er sprake is van een specifieke handelswijze. Dit geldt des te meer nu de verklaringen op andere punten overeenkomen en dat de verdachte een aantal van deze seksuele handelingen ook heeft bekend. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het gepleegde misbruik door de andere slachtoffers kunnen dan ook dienen als bewijs voor het ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 1] . Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 9 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 10
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 10 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte naar hem heeft gekeken terwijl hij onder de douche stond, waarbij hij gekke bekken stond te trekken. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat het kijken terwijl [slachtoffer 1] onder de douche stond niet zonder meer ontuchtig is. Nu overigens geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die dit toch ontuchtig maken, zal de rechtbank de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.5.3
Dagvaarding II
[slachtoffer 2]
Feit 1
De verklaringen van [slachtoffer 2]
heeft gedetailleerd verklaard over wat er volgens hem is gebeurd en welke seksuele handeling de verdachte heeft verricht. Zo heeft hij verteld over een specifiek moment in het vakantiehuis in Duitsland, en omschreven dat en hoe de seksuele handelingen begonnen met een stoeipartij waarna de hand van de verdachte verdween in de broek van [slachtoffer 2] en zijn geslachtsdelen werden betast, er aan zijn ballen werd getrokken en zijn voorhuid naar achteren werd getrokken. De verdachte merkte daarbij op dat [slachtoffer 2] zich goed had geschoren. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. De enkele omstandigheid dat de verklaring is afgelegd tien jaar nadat de gebeurtenissen plaats hebben gevonden, doet daar niet aan af. De rechtbank komt aldus tot de tussenconclusie dat de verklaring van [slachtoffer 2] geloofwaardig is en dus bruikbaar is voor het bewijs.
Schakelbewijs
De rechtbank stelt verder vast dat zowel [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] als [slachtoffer 5] hebben verklaard dat de seksuele handelingen veelal ontstonden uit onschuldige stoeipartijtjes. Tevens vindt naar het oordeel van de rechtbank de uitspraak omtrent het scheren steun in de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 4] , die hebben verklaard dat de verdachte hun schaamstreek heeft geschoren. De rechtbank is van oordeel dat de geconstateerde overeenkomsten tussen de verklaringen van voornoemde slachtoffers over de verdachte de hiervoor onder 3.5.1. geschetste modus operandi van de verdachte bevestigen. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het gepleegde misbruik door de andere slachtoffers kunnen dan ook dienen als bewijs voor het ten laste gelegde misbruik van [slachtoffer 2] . Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
[slachtoffer 7]
Feit 2
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Op grond van de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, ook ten aanzien van het onderdeel dat betrekking heeft op het zijn, verdachtes, penis laten betasten en/of zich laten aftrekken door [slachtoffer 7] . Weliswaar heeft de verdachte dit ontkend, maar de rechtbank volgt op dit punt de verklaring van [slachtoffer 7] . Zij acht deze verklaring geloofwaardig en overweegt daarbij dat de door [slachtoffer 7] beschreven handeling past binnen de context waarin de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
1
hij in de periode van 28 mei 2010 tot en met 27 mei 2014 te Leiden met [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag] 1998), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer 3] , hebbende verdachte (meermalen)
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van [slachtoffer 3] gebracht;
2
hij in de periode van 28 mei 2010 tot en met 27 mei 2014 te Leiden en/of te Burkhardt met [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag] 1998) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen
- betasten van de penis van [slachtoffer 3] ,
- aftrekken van [slachtoffer 3] ,
- brengen en heen en weer bewegen van de penis van [slachtoffer 3] in
zijn, verdachtes, mond, en
- zijn, verdachtes, penis laten betasten en zich laten aftrekken door [slachtoffer 3] ,
zulks terwijl [slachtoffer 3] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
3
hij in de periode van 28 mei 2010 tot en met 27 mei 2014 te Leiden en/of te Burkhardt met [slachtoffer 8] (geboren [geboortedag] 1998) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit
- masseren van de rug van die [slachtoffer 8] ,
- kijken naar de penis en het schaamhaar van die [slachtoffer 8] ,
- betasten van de penis/eikel van die [slachtoffer 8] , en
- likken aan de penis/eikel van die [slachtoffer 8] ;
4.
hij in de periode van 30 juni 2007 tot en met 29 juni 2009 te Burkhardt, [slachtoffer 6] ( [slachtoffer 6] ) door andere
feitelijkheden, te weten door
- het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen die [slachtoffer 6] en verdachte,
- het zijn van de mentor/leraar van die [slachtoffer 6] ,
- die [slachtoffer 6] zonder zijn ouders mee te nemen naar zijn, verdachtes, woning in
Duitsland,
- die [slachtoffer 6] mee te nemen naar zijn, verdachtes, slaapkamer,
- de deur van de slaapkamer te sluiten, en
- onverhoeds te handelen,
die [slachtoffer 6] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het
- het aftrekken van die [slachtoffer 6] , en
- het betasten van de tepels en de schaamstreek van die [slachtoffer 6] ;
5.
hij in de periode van 4 juli 2017 tot en met 3 juli 2021 in Nederland en te Burkhardt, met [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedag] 2005), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 4] , hebbende verdachte (meermalen)
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 4] gebracht en (vervolgens) heen en weer bewogen,
- een dildo in de anus van die [slachtoffer 4] geduwd en/of,
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 4] gebracht,
zulks terwijl die [slachtoffer 4] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
6.
hij in de periode van 4 juli 2016 tot en met 3 juli 2021 in Nederland en te Burkhardt, met [slachtoffer 4] (geboren op [geboortedag] 2005) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen
- masseren/strelen van de liezen en heupen en buik en armen en benen van die [slachtoffer 4] ,
- betasten van de penis en balzak van die [slachtoffer 4] ,
- aftrekken van die [slachtoffer 4] ,
- brengen en heen en weer bewegen van de penis van die [slachtoffer 4] in
zijn, verdachtes, mond,
- het scheren van de penis en de balzak van die [slachtoffer 4] ,
- zich aftrekken in de nabijheid van die [slachtoffer 4] en
- die [slachtoffer 4] zichzelf laten aftrekken in zijn, verdachtes, nabijheid,
zulks terwijl die [slachtoffer 4] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
7.
hij in de periode van 23 december 2014 tot en met 22 december 2018 te Burkhardt met [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag] 2002), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 5] , hebbende verdachte telkens
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 5] gebracht,
zulks terwijl die [slachtoffer 5] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
8.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 22 december 2018 in Nederland en te Burkhardt, met [slachtoffer 5] (geboren [geboortedag] 2002) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen
- masseren/strelen van de benen en de borstkas van die [slachtoffer 5] ,
- betasten van en/of knijpen in de penis en balzak van die [slachtoffer 5] ,
- aftrekken van die [slachtoffer 5] ,
- brengen en (vervolgens) heen en weer bewegen van de penis van die [slachtoffer 5] in zijn, verdachtes, mond,
- die [slachtoffer 5] in zijn, verdachtes, ballen laten knijpen, en
- proberen te brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus van die [slachtoffer 5] ,
zulks al dan niet terwijl die [slachtoffer 5] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
9.
hij in de periode van 17 juli 2007 tot en met 16 juli 2009 te Burkhardt met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag] 1993), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, telkens een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 1] gebracht;
10.
hij in de periode van 17 juli 2007 tot en met 16 juli 2011 te Leiden, en te Burkhardt, telkens ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren [geboortedag]
1993, door (meermalen)
- de penis van die [slachtoffer 1] te betasten,
- die [slachtoffer 1] zijn (half) stijve penis aan hem, verdachte, te laten zien;
Ten aanzien van dagvaarding II:
1
hij in de periode van 15 februari 2014 tot en met 21 februari 2014 te Burkhardt, met [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag] 1998) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, (telkens) ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
- betasten van de penis en ballen/balzak en eikel van die [slachtoffer 2] ,
- de voorhuid van de penis van die [slachtoffer 2] naar achteren doen,
- trekken aan de ballen van die [slachtoffer 2] en
- tegen die [slachtoffer 2] zeggen: 'Wat heb je je goed geschoren',
zulks terwijl die [slachtoffer 2] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
2
hij in de periode 16 augustus 2006 tot en met 15 augustus 2011 te Burkhardt met [slachtoffer 7]
(geboren [geboortedag] 1995) die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 7] , hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, vinger in de anus van die [slachtoffer 7] gebracht;
3
hij in de periode van 16 augustus 2006 tot en met 15 augustus 2011 te Leiden, te Burkhardt, en te Engeland met [slachtoffer 7] (geboren [geboortedag] 1995) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen
- betasten van de penis en balzak van die [slachtoffer 7] ,
- aftrekken van die [slachtoffer 7] ,
- brengen en heen en weer bewegen van de penis van die [slachtoffer 7] in zijn, verdachtes, mond en
- zijn, verdachtes, penis laten betasten en zich laten aftrekken door die [slachtoffer 7] ,
zulks terwijl die [slachtoffer 7] aan zijn, verdachtes, zorg en waakzaamheid was toevertrouwd;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie een beroepsverbod gevorderd voor de duur van vijftien jaar en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr (hierna: GVM).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan gevorderd gelet op de bepleite vrijspraken. Ook heeft de raadsvrouw verzocht bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf rekening te houden met zijn gevorderde leeftijd en met het feit dat hem na zijn detentie een langdurig traject van begeleiding en behandeling staat te wachten. Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de over de verdachte uitgebrachte rapporten van de psychiater en psycholoog handvatten bieden om, in weerwil van de conclusies van de deskundigen, de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen, hetgeen zou moeten leiden tot een lagere straf. Ten slotte heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat een beroepsverbod in dit geval geen doel dient, gelet op de leeftijd van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende veertien jaar schuldig gemaakt aan het stelselmatig seksueel misbruiken van een groot aantal tienerjongens. Dit seksueel misbruik bestond uit het masseren van hun bovenlichaam, het betasten van de geslachtsdelen en in veel gevallen ook uit het aftrekken en het oraal bevredigen van deze jongens. Ook heeft de verdachte zich door een aantal jongens laten aftrekken en zich oraal laten bevredigen. In een enkel geval heeft de verdachte geprobeerd zijn penis bij een jongen anaal in te brengen en bij een andere jongen heeft hij een dildo ingebracht. Voor sommige jongens geldt dat het misbruik eenmalig was, voor anderen geldt dat dit tientallen keren is gebeurd.
De verdachte heeft jongens misbruikt die hij leerde kennen via de school waar hij als leraar en mentor werkzaam was of als begeleider bij zogenaamde PGB-weekendjes, bedoeld voor jongens met ernstige gedragsproblemen. In vrijwel alle gevallen vond het misbruik plaats bij uiterst kwetsbare jongens. Een groot aantal van hen kampte met ernstige negatieve gevolgen van ADHD en autisme en in een ander geval ging het om een jongen die thuis problemen had als gevolg van de scheiding van zijn ouders.
Strafverzwarend acht de rechtbank niet alleen het feit dat hij misbruik maakte van de kwetsbaarheid van deze jongens, maar ook het feit dat hij hierbij zeer geraffineerd te werk is gegaan. Zo zorgde hij er telkens voor dat hij een vertrouwensband kreeg met de jongens en ging hij een vriendschapsrelatie met de ouders aan. De jongens konden met vragen en problemen bij de verdachte terecht. Een van de jongens omschreef hem zelfs als ‘een beetje een vaderfiguur’. Ook nam de verdachte de ouders regelmatig mee naar zijn vakantiewoning, waardoor zij hun kinderen aan de verdachte toevertrouwden bij weekendjes weg zonder hen. Daarnaast kwamen de jongens veelvuldig bij de verdachte thuis op bezoek. Bij hem thuis werden de jongens verwend. In Duitsland had de verdachte een vakantiewoning en aldaar liet de verdachte toe dat de jongens zoals zij dat zelf verklaren ‘allemaal stoere jongensdingen mochten doen’ waardoor zij graag met de verdachte mee gingen. ‘Het was een paradijsje waar alles mocht’, aldus een van de jongens. Zodoende profileerde de verdachte zich als een suikeroom bij wie niets te gek was maar waar wel wat tegenover stond. Dat de verdachte de jongens zo ver kreeg dat zij niets mochten vertellen over hetgeen gebeurde tijdens de weekendjes weg, het seksueel misbruik inbegrepen, ziet de rechtbank als onderdeel van de werkwijze van de verdachte. Dit raffinement rekent de rechtbank de verdachte dit aan.
Bij het plegen van het seksueel misbruik ging de verdachte telkens op dezelfde wijze te werk en ging hij steeds verder. Wat in de meeste gevallen begon als een onschuldig spel of als stoeien, eindigde al snel met een hand van de verdachte in de broek van een jongen en uiteindelijk in vergaande seksuele handelingen. De verdachte heeft op grove wijze het in hem gestelde vertrouwen beschaamd.
Dit zijn zeer ernstige feiten die aanzienlijk leed en forse (psychische) schade hebben veroorzaakt. Dat de door de verdachte veroorzaakte schade en de gevolgen voor de jongens groot zijn, blijkt wel uit de ingediende vorderingen tot schadevergoeding en de daarbij gegeven onderbouwingen, en ook uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Hoewel aangenomen mag worden dat de verdachte, gelet op zijn jarenlange professionele ervaring als leraar in het (bijzonder) onderwijs, ook toen al weet had van de verstrekkende gevolgen voor de kinderen en hun familie, heeft dit hem er niet van weerhouden zijn eigen seksuele lusten op deze jongens te botvieren. Dat de verdachte, zoals hij zelf verklaart, aanvankelijk dacht dat hij hen hiermee plezierde omdat zij niet klaagden, is verbijsterend.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 januari 2024 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een Pro-Justitiarapportages van psychiater
D. van Dam en psycholoog A.C.J. Schrama, beide van 1 november 2023. De deskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een parafiele stoornis: pedofilie/hebefilie exclusief type en aangetrokken tot vroegpuberale jongens. Deze stoornis, zo stellen de deskundigen, was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De psychiater en de psycholoog wijzen erop dat de verdachte wist dat het misbruik schadelijk was en niet toegestaan, maar dat hij er desondanks voor heeft gekozen geen hulp te zoeken, zich te melden bij de politie of zelf hiermee te stoppen. Het feit dat de jongens met hem contact bleven onderhouden en mee bleven gaan met weekendjes weg vormde voor de verdachte aanleiding te veronderstellen dat hij geen leed of schade berokkende en dat zij impliciet instemden met het misbruik. Hoewel de stoornis aanwezig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, zorgde die stoornis er niet voor dat de verdachte niet in staat mocht worden geacht andere gedragskeuzes te maken, aldus de psychiater en de psycholoog. Daarbij speelt een rol dat de verdachte normaal intelligent is en er geen sprake is van andere stoornissen. De deskundigen overwegen dat verdachtes parafilie niet zorgt voor een verminderd inzicht in de wederrechtelijkheid of schadelijkheid van seksueel misbruik met minderjarigen, en dat hij zeker als leraar in staat moet zijn geweest zichzelf een halt toe te roepen of hulp te zoeken. De beide deskundigen adviseren de ten laste gelegde feiten volledig aan de verdachte toe te rekenen.
Met betrekking tot het recidiverisico concluderen de psychiater en de psycholoog dat dit (relatief) laag is. Wel zijn er zorgen over het feit dat enkele beschermende factoren wegvallen als gevolg van zijn detentie. Zo heeft de verdachte geen werk of inkomsten meer, is hij zijn woning kwijt en brokkelt zijn sociale netwerk af. Dit brengt een risico op destabilisatie en vereenzaming met zich en verhoogt daarmee de kans op recidive. Zowel behandeling van de stoornis in een verplicht kader met als doel het leren omgaan met die stoornis als het werken aan stabiele sociale omstandigheden zijn belangrijk om het risico te beperken en om een risicovolle periode in een vroeg stadium te kunnen herkennen en ondervangen. Geadviseerd wordt aan de verdachte hierop gerichte bijzondere voorwaarden naast een langdurig reclasseringstoezicht bij een deels voorwaardelijke straf op te leggen
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies en adviezen van de deskundigen gedragen worden door hun bevindingen en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsadvies over de verdachte van 7 december 2023. Uit de rapportages volgt dat de reclassering zich in grote lijnen aansluit bij hetgeen door de deskundigen in de Pro-Justitiarapportages is geconcludeerd, echter met de kanttekening dat zij geen ervaring heeft met de verdachte en het de vraag is in hoeverre de verdachte na detentie nog daadwerkelijk gemotiveerd is voor behandeling. Om die reden ziet de reclassering een meerwaarde in het opleggen van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr. De reclassering ziet mogelijkheden tot langdurige gedragsverandering door middel van behandeling en een langdurig reclasseringstoezicht met inzet vanuit COSA. Het risico op recidive wordt door de reclassering ingeschat als matig tot laag.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden waarbij nog zal moeten blijken in welk kader die bijzondere voorwaarden ten uitvoer kunnen worden gelegd. Dat zou ook kunnen in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De strafmaat
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf, behalve op het hiervoor genoemde, tevens gelet op de (hoogte van de) straffen die binnen de rechtspraak in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van twaalf jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beroepsverbod
Ook ziet de rechtbank aanleiding aan de verdachte een verbod op te leggen om een beroep uit te oefenen waarin hij in contact komt met minderjarigen. De rechtbank zal dit verbod opleggen voor de duur van vijftien jaar.
Gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
Ter bescherming van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank verder een gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Aan de wettelijke vereisten is voldaan. De verdachte wordt immers veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam en waar meer dan vier jaar gevangenisstraf op staat. Mede gelet op de rapportages van de deskundigen en de reclassering en de omstandigheid dat de stoornis van verdachte onveranderlijk is, is de rechtbank van oordeel dat er een noodzaak bestaat verdachte langdurig onder toezicht te stellen om het recidiverisico in de toekomst te kunnen terugdringen. Daarnaast biedt deze maatregel de mogelijkheid om op enig moment toezicht uit te kunnen oefenen op verdachte na zijn detentie.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 13.360,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 860,- aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade in het geheel kan worden toegewezen en dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot een bedrag van € 7.500,- kan worden toegewezen.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten 1 en 2. De vordering tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van € 860,- wordt daarom toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van de onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten 1 en 2. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusies
Derechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.860,-, bestaande uit € 860,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 27 mei 2014, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feiten 1 en 2 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.860, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2014 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] .
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering met betrekking te matigen. tot een bedrag van € 1.500,-.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder dagvaarding I bewezen verklaarde feit 4. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,-. De vordering zal dus integraal worden toegewezen.
Conclusies
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 juni 2009, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feit 4 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juni 2009 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 6] .
7.3
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert, na aanpassing ter terechtzitting van het bedrag aan materiële schade, schadevergoeding van € 30.110,43, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 110,43 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering toe te wijzen voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade en deze met betrekking tot de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag € 25.000,-.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade in het geheel kan worden toegewezen en dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot een bedrag van € 15.000,- kan worden toegewezen.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten 5 en 6. De vordering tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van
€ 110,43,- wordt daarom toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van de onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten 5 en 6. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 20.000,-. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusies
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.110,43, bestaande uit € 110,43 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 3 juli 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feiten 5 en 6 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.110,43, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 4] .
7.4
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 30.972,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 972,40 aan materiële schade en € 30.000,- aan immateriële schade.
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering toe te wijzen voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade en deze met betrekking tot de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag € 25.000,-.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met betrekking tot de materiële schade in het geheel kan worden toegewezen en dat de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,- kan worden toegewezen.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten 7 en 8. De vordering tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van
€ 972,40,- wordt daarom toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van de onder dagvaarding I bewezenverklaarde feiten 7 en 8. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 20.000,-. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusies
Derechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 20.972,40, bestaande uit € 972,40 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 december 2018, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder dagvaarding I bewezen verklaarde strafbare feiten 7 en 8 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.972,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2018 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 5] .
Het gevraagde contact- en gebiedsverbod
De benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben tevens verzocht aan de verdachte een contact- en gebiedsverbod op te leggen. De rechtbank wijst deze verzoeken af omdat naar het oordeel van de rechtbank gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf dergelijke verboden in dit geval geen redelijk doel dienen.
Het verzoek tot het inleveren van beeldmateriaal
De benadeelde partijen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] hebben ten slotte verzocht de politie al het beeldmateriaal van hen, dat gedurende de logeerpartijen door de verdachte is gemaakt, te laten verwijderen. Nog los van de vraag of het door de verdachte gepleegde misbruik op enigerlei wijze is vastgelegd, is er geen wettelijke grondslag op basis waarvan de rechtbank in deze strafzaak op dit verzoek kan beslissen.
7.5
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 5.000,- kan worden toegewezen.
7.5.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden de onder dagvaarding I bewezen verklaarde feiten 9 en 10. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar vergelijkbare zaken.
Conclusies
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 juli 2011, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feiten 9 en 10 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2011 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.6
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 7.050,76, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 50,76 aan materiële schade en € 7.000 aan immateriële schade.
7.6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
7.6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering met betrekking tot de immateriële schade aanzienlijk te matigen.
7.6.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op materiële schade, is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij deze schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder dagvaarding II bewezen verklaarde feit 1. De vordering tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van € 50,76,- wordt daarom toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden van het onder dagvaarding II bewezen verklaarde feit 1. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000,-. De rechtbank heeft daarbij ook gekeken naar vergelijkbare zaken.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusies
Derechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.050,76, bestaande uit € 50,76 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 februari 2014, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder dagvaarding II bewezen verklaarde strafbare feit 1 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.050,76, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2014 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de beslaglijst genoemde computer wordt onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de genoemde computer dient te worden teruggegeven aan de verdachte. De verdediging heeft daartoe bepleit dat het technisch mogelijk moet zijn om het voorwerp op te schonen voorafgaand aan de retournering.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de officier van justitie en zal de op de beslaglijst genoemde computer onttrekken aan het verkeer. De computer is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezen verklaarde feiten – kort gezegd – het seksueel misbruik van minderjarige jongens, is aangetroffen en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Op de computer is immers kinderporno aangetroffen (proces-verbaal [nummer] ). Ambtshalve is de rechtbank bekend dat verwijdering van die specifieke bestanden met de huidige digitale technieken geen garantie geeft dat illegaal materiaal definitief is verwijderd en niet meer kan worden teruggehaald.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 28, 31, 36b, 36d, 36f, 38z, 57, 60a, 245, 246, 247, 248 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/012329-23 en bij dagvaarding II met parketnummer 09/285241-23 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
-
Feit 1: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
-
Feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd,
-
Feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd;
-
Feit 4: feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
-
Feit 5: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
-
Feit 6: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
-
Feit 7: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
-
Feit 8: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit al dan niet begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
-
Feit 9: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
-
Feit 10: ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
ten aanzien van dagvaarding II:
-
Feit 1: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
-
Feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
-
Feit 3: ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
ontzet de verdachte van het recht tot uitoefening van beroepen waarin de verdachte werkzaam is met minderjarigen voor de duur van 15 (vijftien) jaren;
de vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] deels toe tot een bedrag van € 10.860,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2014 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.860,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 mei 2014 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 56 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 2.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 juni 2009 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 6] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 6] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 juni 2009 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] deels toe tot een bedrag van € 20.110,43 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.110,43 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2021 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 4] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 104 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 5]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 5] toe tot een bedrag van € 20.972,40 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 5] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 20.972,40 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 december 2018 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 5] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 109 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 10.000,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2011 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 10.000,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 juli 2011 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 52 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.050,76, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2014 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeven van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden.
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.050,76 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2014 tot aan de datum waarop dit bedrag volledig is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 26 dagen;
bepaalt dat het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het in beslag genomen goed
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten: 1 STK Computer, 2022288728-G2928404, zwart;
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. A.P. de Klerk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Ringeling, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 maart 2024.