ECLI:NL:RBDHA:2024:3073
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft zijn asielaanvraag ingediend na illegale binnenkomst in Kroatië en later in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de behandeling van asielzoekers in Kroatië vanwege meldingen van pushbacks en onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, en dat de ervaringen van eiser in Kroatië niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 8 maart 2024.