ECLI:NL:RBDHA:2024:3073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1864 en NL24.1865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft zijn asielaanvraag ingediend na illegale binnenkomst in Kroatië en later in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de behandeling van asielzoekers in Kroatië vanwege meldingen van pushbacks en onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende bewijs geleverd dat hij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, en dat de ervaringen van eiser in Kroatië niet voldoende zijn om aan te nemen dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 8 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1864 (beroep)
NL24.1865 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. C. Chen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en W. Farhat als tolk deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is geboren op [datum] 1995 en heeft de Syrische nationaliteit. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 8 september 2023 illegaal Kroatië is ingereisd en een asielaanvraag heeft ingediend. Hij heeft op 20 september 2023 in Nederland zijn asielaanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening (Verordening (EU) nr. 604/2013) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen omdat Kroatië daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Kan verweerder ten aanzien van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan vanwege de pushbacks die plaatsvinden. Eiser meent dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de algemene omstandigheden in Kroatië. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 8 november 2023 [1] . Daarin heeft de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft gesteld.
5.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet en overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) oordeelde op 13 april 2022 [2] dat er serieuze aanknopingspunten in de landeninformatie waren dat overgedragen Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen op pushbacks, maar uit de recente uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023 [3] volgt dat verweerder op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek naar Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken.
5.2
Met de verwijzing naar rechtbankuitspraken en landeninformatie is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij bij overdracht naar Kroatië een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling, omdat deze informatie al door de Afdeling in de genoemde uitspraak van 13 september 2023 is betrokken. Dit betekent dat verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit heeft kunnen gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nog altijd nakomt.
5.3
De rechtbank ziet verder geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die zijn gesteld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. In rechtsoverweging 3.1 van die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de mogelijke tekortkomingen in het asielsysteem in Kroatië er niet toe leiden dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor de eiser in die zaak in het bijzonder een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM bestaat. De rechtbank sluit aan bij deze overweging.
Had verweerder aanleiding moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat verweerder aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening vanwege de mensonterende behandeling die hij heeft ondergaan in Kroatië. Eiser heeft één nacht in de open lucht moeten slapen en heeft pas na herhaaldelijk vragen te eten gekregen. Ook is hij ruw behandeld door de politie.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan hij eisers aanvraag toch in behandeling zou moeten nemen. Verweerder heeft in eisers ervaringen, hoe vervelend ook, geen reden hoeven zien dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling. Eisers beroep op onder meer de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 10 november 2023 [4] , 6 december 2023 [5] , 19 december 2023 [6] en 18 januari 2024 [7] slaagt niet, omdat de ervaringen van de vreemdelingen in die zaken afwijken van hetgeen eiser in Kroatië is overkomen.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de asielaanvraag terecht niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Omdat de rechtbank beslist over het beroep van eiser en het ongegrond verklaart, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.33223.
4.Zaaknummers NL23.28650 en NL23.28651.
5.Zaaknummers NL23.28101 en NL23.28102.
6.Zaaknummers NL23.36671, NL23.36673 en NL23.36672 en NL23.36674.
7.Zaaknummers NL23.38047 en NL23.38049.