ECLI:NL:RBDHA:2024:3070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
23/8541
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen aanmaning zorgverzekeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de zorgverzekeringsplicht. De eiser ontving op 31 maart 2023 een aanmaning van het CAK waarin werd vastgesteld dat hij geen zorgverzekering had afgesloten. De aanmaning verplichtte de eiser om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten of een onderzoek aan te vragen naar zijn verzekeringsplicht. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanmaning, maar het CAK verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk.

De rechtbank oordeelde dat de aanmaning van het CAK geen besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kwam tot de conclusie dat het CAK terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de aanmaning op de negatieve lijst van de Awb staat. Hierdoor kon de rechtbank niet ingaan op de argumenten van de eiser, waaronder de vermeende strijdigheid van de zorgverzekeringsplicht met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, eiser,

en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 31 maart 2023 heeft het CAK eiser meegedeeld dat hij geen zorgverzekering heeft en hem verplicht om binnen drie maanden alsnog een zorgverzekering af te sluiten, dan wel een onderzoek aan te vragen of hij in Nederland verzekerd moet zijn.
Bij besluit van 19 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het CAK het hiertegen op 17 april 2023 door eiser ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft eiser bij de rechtbank Midden-Nederland beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroepschrift ter behandeling doorgestuurd naar deze rechtbank.
Het CAK heeft de gedingstukken alsmede een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Het CAK heeft geconstateerd dat eiser geen zorgverzekering heeft afgesloten. Daarom heeft het CAK eiser bij brief van 31 maart 2023 aangemaand om binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten, dan wel een onderzoek aan te vragen naar de verzekeringsplicht, en hem er daarbij op gewezen dat wanneer hij over drie maanden geen actie heeft ondernomen, hij een boete krijgt van € 472,25.
3. Eiser heeft in zijn brief van 17 april 2023 bezwaar gemaakt tegen de verplichting om een Nederlandse zorgverzekering af te sluiten. Eiser stelt dat hij een reizend bestaan leidt en dat hij daarom een ‘AXA Global Health Plan EUR Foundation’ verzekering heeft met een wereldwijde dekking, inclusief Nederland. Onder verwijzing naar het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM) vraagt hij het CAK deze keuze te eerbiedigen.
4. In artikel 9a, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw) is bepaald:
“Het CAK zendt een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.”
5. In artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 1 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Ingevolge artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit dat is genomen op grond van artikel 9a van de Zvw of artikel 18f, eerste lid, in samenhang met artikel 18d of 18e, voor zover een besluit wordt genomen over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan.
Op grond van voornoemde bepalingen heeft het CAK het bezwaar dat gericht was tegen de aanmaning van 31 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard.
6. De aanmaning van 31 maart 2023, waarin het CAK constateert dat door eiser geen zorgverzekering is afgesloten, is geen besluit waartegen beroep kan worden ingesteld. Door de wetgever is de aanmaning op de negatieve lijst van de Awb geplaatst (zie artikel 8:5 van de Awb, in samenhang gelezen met de bijlage 2 bij de Awb, hoofdstuk 1, artikel 1, onderdeel Zorgverzekeringswet onder a). Nu tegen deze aanmaning geen beroep kan worden ingesteld, staat ingevolge artikel 7:1 van de Awb evenmin bezwaar open tegen deze aanmaning. Het CAK heeft dan ook op juiste gronden het bezwaar gericht tegen deze aanmaning niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een beoordeling van de gestelde strijdigheid van de zorgverzekeringsplicht met het EVRM.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 van de Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.