ECLI:NL:RBDHA:2024:3059
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn asielverzoek in Duitsland afgewezen gekregen en vreest nu op straat te belanden zonder opvang.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank benadrukt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zich niet aan deze verplichtingen houdt of dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure daar.
De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.