ECLI:NL:RBDHA:2024:3059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4744 en NL24.4745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn asielverzoek in Duitsland afgewezen gekregen en vreest nu op straat te belanden zonder opvang.

De rechtbank heeft geen zitting gehouden en oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de beslissing van de staatssecretaris. De rechtbank benadrukt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat andere lidstaten zich aan hun verplichtingen houden. Eiser heeft niet aangetoond dat Duitsland zich niet aan deze verplichtingen houdt of dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure daar.

De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die een overdracht naar Duitsland onevenredig hard zouden maken. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.4744 en NL24.4745
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 februari 2024 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1972. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser heeft aangegeven dat zijn asielverzoek in Duitsland is afgewezen waardoor hij geen recht meer op opvang heeft en op straat terecht zal komen. Er zijn voorts sprake van fundamentele en structurele gebreken in de Duitse opvangvoorzieningen waardoor niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Verweerder had, op basis van de persoonlijke ervaringen van eiser, het asielverzoek aan zich had moeten trekken als bedoeld in artikel 17 Dublinverordening. Waarom verweerder dit niet heeft gedaan is onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet.
6.1
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om anders te oordelen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure. De enkele, niet-onderbouwde stelling dat er in Duitsland sprake is van fundamentele en structurele gebreken in de asiel- en opvangvoorzieningen, is daartoe onvoldoende.
6.2
De enkele stelling dat Duitsland een nieuw asielverzoek niet in behandeling zal nemen en dat hij geen opvang meer zal krijgen omdat eerdere verzoeken zijn afgewezen leidt niet tot de conclusie dat niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Eiser heeft geen stukken overlegd waarmee dit standpunt onderbouwd wordt. Bovendien heeft Duitsland met het claimakkoord gegarandeerd dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat de situatie zal worden beoordeeld met toepassing van de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Verder heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen, in de asielprocedure en opvangvoorzieningen of anderszins, kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Duitsland, dan wel de geëigende instanties en dat niet gebleken is dat de autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen.
7. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, die maken dat overdracht naar Duitsland onevenredig hard is. Verweerder heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen geen aanleiding te zien de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat eiser niet mag worden overgedragen aan Duitsland.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [2] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.