ECLI:NL:RBDHA:2024:3034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
23/3988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake terugvordering kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de terugvordering van het voorschot kinderopvangtoeslag 2022 beoordeeld. Eiser had op 26 januari 2022 kinderopvangtoeslag aangevraagd, maar na het stopzetten van de toeslag per 1 maart 2022, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het teveel betaalde voorschot teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar dit bezwaar werd te laat ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, ondanks de financiële en mentale omstandigheden van eiser. De rechtbank oordeelt dat eiser zelf tijdig beroep had kunnen instellen zonder professionele rechtsbijstand. Hierdoor wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk beoordeelt en het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de terugvordering van het voorschot kinderopvangtoeslag 2022.
1.1
Verweerder heeft het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2022 met het primaire besluit van 22 april 2022 herzien en vastgesteld op € 393,- en het teveel betaalde voorschot van eiser teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 18 april 2023 zijn de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, waarna op 17 mei 2023 het voorschot kinderopvangtoeslag voor de maand februari 2022 is herzien naar € 407,-.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. De gemachtigden van verweerder zijn ter zitting verschenen. Eiser heeft deelgenomen via een online-videoverbinding.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 26 januari 2022 kinderopvangtoeslag aangevraagd met ingang van
1 februari 2022. Bij besluit van 22 februari 2022 is aan eiser een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2022 toegekend van € 4.323,-. Op 4 maart 2022 heeft eiser aan verweerder doorgegeven dat de kinderopvangtoeslag met ingang van 1 maart 2022 moet worden stopgezet. Naar aanleiding daarvan is bij besluit van 22 april 2022 het voorschot kinderopvangtoeslag voor de maand februari 2022 vastgesteld op € 393,-. Omdat op dat moment de voorschotten kinderopvangtoeslag voor de maanden maart en april 2022 al aan eiser waren uitbetaald, zijn die voorschotten door verweerder teruggevorderd. Bij besluit van 22 september 2022 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2022 ongewijzigd vastgesteld op € 393,-.
3. Met dagtekening 20 oktober 2022, ontvangen door verweerder op
24 oktober 2022, heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 april 2022 en de terugvordering van het voorschot kinderopvangtoeslag. Omdat het daartegen gerichte bezwaar te laat was ingediend, heeft verweerder het bezwaar in behandeling genomen als gericht tegen het besluit van 22 september 2022 en het bezwaar toegewezen voor wat betreft de maand februari 2022 en afgewezen voor wat betreft de maand januari 2022.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij financieel niet in staat is de terugvordering te voldoen en verzoekt om kwijtschelding van de terugvordering. Volgens eiser is de terugvordering in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
5. Verweerder stelt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven af te zien van terugvordering of de terugvordering te matigen.
Betalingsonmacht
6. Eiser heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiser heeft daartoe stukken overgelegd. Gelet op deze stukken, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure dus geen griffierecht te betalen.
Ontvankelijkheid beroep
7. Ambtshalve overweegt de rechtbank het volgende. Niet in geschil is dat het door eiser op 8 juni 2023 ingediende voorlopige beroepschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken voor het instellen van beroep is ingediend. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is en heeft als reden voor de termijnoverschrijding gegeven dat hij sinds het stopzetten van zijn Wajong-uitkering per
1 maart 2020 in een financiële noodsituatie verkeert en daardoor geen geld had om het griffierecht te betalen dan wel een advocaat in te schakelen. Daarnaast stelt eiser dat hij geen tijd had om beroep in te stellen, omdat hij mentaal zwaar getraumatiseerd is doordat zijn kinderen op 13 februari 2022 uit huis zijn geplaatst, op 14 oktober 2022 onder toezicht zijn gesteld en eiser veel tijd kwijt was aan het voeren van diverse procedures in dit verband.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
De financiële situatie van eiser is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om verschoonbaar te laat beroep in te stellen. Eiser had immers zonder gebruik te maken van een professionele rechtsbijstandverlener zelf tijdig beroep kunnen instellen waarbij hij, zoals hij ook na het verlopen van de beroepstermijn in deze zaak heeft gedaan, een beroep op betalingsonmacht had kunnen doen. Met de enkele stelling dat hij mentaal getraumatiseerd was, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem geheel onmogelijk was om in de beroepstermijn van zes weken tegen het besluit van 18 april 2023 tijdig beroep in te stellen of iemand te vragen dat namens hem te doen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eiser niet lang, maar wel negen dagen na het verstrijken van de beroepstermijn beroep heeft ingesteld. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat eiser zich in een moeilijke situatie bevond, dient de keuze van eiser om pas na afloop van de beroepstermijn actie te ondernemen door het indienen van een voorlopig beroepschrift, voor zijn rekening en risico te blijven. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.