Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb
2. Eiser voert aan dat artikel 5.3, eerste lid, van het Vb is geschonden omdat noch uit de maatregel zelf, noch uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring, alsmede van de mogelijkheid daartegen beroep in te stellen en zijn recht op gefinancierde rechtsbijstand. De aan eiser verstrekte informatiefolder in de Arabische taal is daarvoor onvoldoende.
3. Bij de beoordeling van deze beroepsgrond stelt de rechtbank voorop dat de Afdelingbij uitspraak van 15 november 2023heeft overwogen dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar deze bevat slechts algemene informatie over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel, zonder dat daarbij aan eiser wordt meegedeeld waarom juist hij in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
4. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. De belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen van zijn inbewaringstelling. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt in dat verband vast dat, zoals hierna ook zal blijken, sprake is van het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, gelet op de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaarder weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Het enkele feit dat eiser geen strafbare feiten heeft gepleegd en niemand tot overlast is geweest, is in dat verband niet van belang. De beroepsgrond slaagt niet.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware grondenstaan in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser voert in dit verband aan dat hem niet verweten kan worden dat hij niet uit Nederland is vertrokken. Hij heeft immers beroep ingesteld tegen het terugkeerbesluit (tevens inreisverbod) dat op 29 september 2024 aan hem is uitgevaardigd, en daarnaast een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Het is volgens eiser begrijpelijk dat hij de uitkomst daarvan in Nederland heeft willen afwachten. Daarnaast is eiser geen overlastgever. Eiser heeft zich niet aan het toezicht onttrokken.
8. De rechtbank vat deze beroepsgrond op als een betwisting van de zware gronden 3b en 3c. Uit artikel 82, vijfde lid, van de Vw volgt dat het instellen van beroep tegen een terugkeerbesluit geen opschortende werking heeft. Uit artikel 7.3, eerste lid, van het Vb vloeit voort dat het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening in een dergelijke situatie ook geen opschortende werking heeft. Dit betekent dat eiser, ondanks de lopende procedures, aan zijn vertrekplicht moest voldoen en de uitkomst daarvan niet in Nederland mocht afwachten. De rechtbank stelt vast dat eiser desondanks niet is vertrokken en verweerder bovendien niet van zijn voortdurende verblijf op de hoogte heeft gesteld. De zware gronden 3b en 3c zijn daarmee feitelijk juist. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd voor het overige niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze, mede gelet op de motivering in de bestreden maatregel, feitelijk juist zijn. Alle gronden tezamen kunnen de maatregel van bewaring dragen. Verweerder heeft op grond hiervan bovendien terecht aangenomen dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert.
10. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Eiser heeft dit standpunt echter niet onderbouwd. Verweerder heeft daarnaast in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet voldoende effectief zal zijn, mede in het licht van het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
11. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.