ECLI:NL:RBDHA:2024:3017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6087 en NL24.6220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van inreisverbod en maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen twee besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Het eerste besluit betreft een inreisverbod voor de duur van twee jaar, terwijl het tweede besluit de maatregel van bewaring betreft op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelt dat hij rechtmatig verblijf heeft in Portugal, maar de rechtbank oordeelt dat hij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en dat de staatssecretaris terecht het inreisverbod en de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiser en komt tot de conclusie dat er geen gronden zijn om de besluiten van de staatssecretaris te vernietigen. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan op 4 maart 2024 en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.6087 en NL24.6220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. S. Bozkurt).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 februari 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd (zaaknummer: NL24.6220), en het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 17 februari 2024, waarin de staatssecretaris de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd (zaaknummer: NL24.6087). In dit laatste geval moet het beroep ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, eiser via een videoverbinding, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris aan eiser het inreisverbod en de maatregel van bewaring mocht opleggen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van het inreisverbod en de maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van rechtmatig verblijf?
4. Eiser voert aan dat hij rechtmatig verblijf heeft in Portugal. Hij is ingeschreven op een adres in Portugal en heeft daar een verblijfsvergunning aangevraagd voor arbeid als zelfstandige op grond van artikel 89 van de wet 23/2007. Eiser heeft een Portugees BSN gekregen en werkt ook in Portugal als [beroep]. Dit blijkt – zo stelt eiser – uit de door hem overgelegde producties.
4.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft zijn stelling dat hij rechtmatig verblijf heeft in Portugal onvoldoende onderbouwd, net als de stelling dat een dergelijk verblijfsrecht (als hij dat al zou hebben) rechtmatig verblijf oplevert in Nederland. Uit de door eiser overgelegde producties blijkt niet dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend, wat voor aanvraag dat is en of hij de aanvraag in Portugal mag afwachten. Gelet hierop verblijft eiser onrechtmatig in Nederland.
Had de staatssecretaris van het opleggen van een inreisverbod moeten afzien?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien, omdat hij door het inreisverbod wordt belemmerd om terug te keren naar Portugal.
5.1.
De staatssecretaris moet een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000. [1] Er wordt geen inreisverbod uitgevaardigd, indien het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betekent. [2] Dit betekent dat bij het uitvaardigen van een inreisverbod rekening gehouden moet worden met artikel 8 EVRM-aspecten. Er is sprake van een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- of gezinsleven als aan de vreemdeling een inreisverbod wordt opgelegd. [3]
5.2.
Aan eiser is op 26 maart 2022 een terugkeerbesluit uitgevaardigd met een vertrektermijn van 28 dagen. Eiser heeft niet voldaan aan het terugkeerbesluit. Door eiser zijn geen gronden aangevoerd die zien op een schending van artikel 8 van het EVRM. Het is niet gebleken dat eiser in Portugal rechtmatig verblijf heeft, zodat hij daar ook niet naar terug hoeft te reizen. Het inreisverbod is rechtmatig opgelegd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatsecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6.1.
Eiser heeft de zware en lichte gronden niet betwist. De zware gronden 3a en 3b, die naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist zijn, kunnen de maatregel van bewaring dragen. Eiser is op 17 februari 2024 aangehouden en hij heeft geen identiteitsdocument kunnen tonen. Hieruit heeft de staatssecretaris terecht geconcludeerd dat het vermoeden bestaat dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is in gereisd en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake rechtmatige verblijfsduur. Eiser diende daarom melding te maken van zijn verblijf in Nederland. Het betoog van eiser dat hij geen intentie had om illegaal in Nederland te verblijven, behoeft geen bespreking nu reeds is vastgesteld op grond van het voorgaande dat eiser geen rechtmatig verblijf had. Gelet op het vorenstaande heeft de staatssecretaris de zware gronden 3a en 3b terecht aan eiser tegengeworpen. Alleen al uit de feitelijke juistheid van deze gronden blijkt voldoende dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden van deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het inreisverbod en de maatregel van bewaring in stand blijven. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000.
2.Paragraaf A4/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
3.Volgens paragraaf B7/3.8.2. van de Vc 2000.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.