ECLI:NL:RBDHA:2024:300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34137 en NL23.34138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.

De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiseres, die de Iraakse nationaliteit heeft, stelt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 en 17 van de Dublinverordening. Eiseres betoogt dat verweerder niet alle individuele feiten en omstandigheden heeft beoordeeld en dat het claimakkoord van Duitsland niet doorslaggevend is. De rechtbank oordeelt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zich niet aan zijn verplichtingen houdt.

De rechtbank concludeert dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag naar zich toe te trekken op grond van artikel 16 van de Dublinverordening, omdat er geen afhankelijkheidsrelatie is aangetoond tussen eiseres en haar zus in Nederland. Ook op basis van artikel 17 van de Dublinverordening heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom overdracht aan Duitsland niet getuigt van onevenredige hardheid. De beroepsgronden van eiseres slagen niet, waardoor het beroep kennelijk ongegrond wordt verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34137 en NL23.34138
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres)

(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland ervoor verantwoordelijk is. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk
ongegrond. [2] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 en artikel 17 Dublinverordening. Daarnaast heeft verweerder in reactie op haar beroep op het evenredigheidsbeginsel ten onrechte niet alle individuele feiten en omstandigheden beoordeeld. Dat Duitsland het claimakkoord heeft bevestigd is hierdoor niet doorslaggevend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen.
5.1
Ook in onderhavige zaak mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit ten aanzien van Duitsland niet kan. Hierbij is van belang dat Duitsland met het claimakkoord gegarandeerd heeft dat de asielaanvraag van eiseres in behandeling zal worden genomen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag naar zich toe te trekken op grond van artikel 16 van de Dublinverordening. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening tussen eiseres en haar zus in Nederland. Daarbij heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiseres zelf heeft verklaard dat haar (gestelde) zus ook door iemand anders kan worden geholpen, maar dat familie anders is. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres niet met medische documenten heeft onderbouwd dat haar zus zorg nodig heeft of afhankelijk is van haar hulp en dat ook niet is gebleken dat haar zus wettig in Nederland verblijft, nu zij tegelijkertijd met eiseres asiel heeft aangevraagd in Nederland.
7. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht naar zich toe te trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. Hiertoe is allereerst van belang dat het hier gaat om een discretionaire bevoegdheid, waarvan verweerder gebruik maakt indien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat onevenredig hard is.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder wel degelijk alle feiten en omstandigheden die naar voren zijn gebracht, heeft betrokken bij zijn besluitvorming en daarmee voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van deze discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom overdracht aan Duitsland in het geval van eiseres niet getuigt van onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige
voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de
rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U
moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is
verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw
verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak
op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrechter (Awb).
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.