ECLI:NL:RBDHA:2024:300
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiseres. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag.
De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiseres, die de Iraakse nationaliteit heeft, stelt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 16 en 17 van de Dublinverordening. Eiseres betoogt dat verweerder niet alle individuele feiten en omstandigheden heeft beoordeeld en dat het claimakkoord van Duitsland niet doorslaggevend is. De rechtbank oordeelt dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland zich niet aan zijn verplichtingen houdt.
De rechtbank concludeert dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag naar zich toe te trekken op grond van artikel 16 van de Dublinverordening, omdat er geen afhankelijkheidsrelatie is aangetoond tussen eiseres en haar zus in Nederland. Ook op basis van artikel 17 van de Dublinverordening heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom overdracht aan Duitsland niet getuigt van onevenredige hardheid. De beroepsgronden van eiseres slagen niet, waardoor het beroep kennelijk ongegrond wordt verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard en eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.