In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 22 februari 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 februari 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen voor zijn bewaring. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring en hij ook de mogelijkheid had om rechtsmiddelen aan te wenden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht en de aanstaande uitzetting van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.