ECLI:NL:RBDHA:2024:2997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die de Poolse nationaliteit heeft, heeft tegen het besluit van 22 februari 2024 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 28 februari 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris niet volledig heeft voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen voor zijn bewaring. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat eiser voldoende op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring en hij ook de mogelijkheid had om rechtsmiddelen aan te wenden. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht en de aanstaande uitzetting van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Kruk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
Uitreiking van de maatregel conform artikel 5.3. van het Vb [2]
2. De Afdeling [3] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [4] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. Eiser voert terecht aan dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
3. Eiser voert aan dat verweerder zijn werkwijze niet heeft aangepast sinds de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023 en dat de bewaring reeds daarom onrechtmatig is. Het betoog van eiser slaagt niet. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak immers expliciet geoordeeld dat verweerder met de huidige werkwijze weliswaar niet voldoet aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb, maar dat dit de bewaring pas onrechtmatig maakt als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Tijdsverloop maakt dit niet anders.
4. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat het belang van verweerder bij het in stand houden van de bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Zoals blijkt uit punt 6 van deze uitspraak zijn deze gronden door eiser niet betwist. Bovendien is de uitzetting van eiser aanstaande, er is immers een vlucht geboekt op 4 maart 2024. Eiser heeft nog aangevoerd dat de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen, mede omdat er geen sprake is van meerdere strafrechtelijke veroordelingen. De rechtbank ziet echter niet in waarom de strafrechtelijke documentatie in het voordeel van eiser zou moeten worden meegewogen.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [5] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [6] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Daarmee zijn er voldoende gronden om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [7]
Zelfstandig vertrek
7. Eiser voert aan dat hij zelfstandig wil vertrekken uit Nederland. Voor zover eiser hiermee wil betogen dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel slaagt dit niet. In de maatregel van bewaring is immers voldoende gemotiveerd waarom een lichter middel niet doeltreffend is. Eiser heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Polen en in Nederland wil blijven om te werken. Verweerder heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat eiser bovendien niet over voldoende middelen beschikt en daaruit de conclusie getrokken dat het niet aannemelijk is dat eiser zelfstandig Nederland zal verlaten.
8. Voor zover eiser met zijn mededeling een beroep doet op artikel 59, derde lid, van de Vw constateert de rechtbank dat hij niet heeft onderbouwd dat hij in de gelegenheid is zelfstandig Nederland te verlaten. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit de maatregel blijkt dat hij niet over voldoende financiële middelen beschikt om zelfstandig te kunnen vertrekken en ook niet heeft aangetoond dat hij beschikt over een bus-, trein-, of vliegticket of pogingen heeft gedaan een ticket te verkrijgen. [8] De enkele mededeling dat hij zelfstandig wil vertrekken is daarom onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 59, derde lid, van de Vw.
Ambtshalve beoordeling
9. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.
8.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3778.